Onder dezen naam vermelden wij:
Johannes Christiaan Schotel, een uitstekend Nederlandsch zeeschilder, geboren te Dordrecht den 11den November 1787. Schoon bestemd om op het gebied der fabrieknijverheid werkzaam te wezen, legde hij zich met ijver toe op de teeken- en schilderkunst, oefende zich onder de leiding van Meulemans en Schouman, en oogstte in 1818 op de tentoonstelling te Amsterdam met twee zeestukken grooten roem. Nu werd hij als met bestellingen overladen, volbragt gedurig studiereizen op de Zeeuwsche wateren en langs de Hollandsche kust, en werd niet alleen benoemd tot ridder van den Nederlandschen Leeuw, maar ook tot lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut en van onderscheidene binnen- en buitenlandsche académiën. In 1827 bezocht hij Parijs en later een gedeelte van Duitschland, alsmede de kusten van Frankrijk en Engeland, waar hij talrijke schetsen verzamelde, die na zijn overlijden, den 21sten December 1838, ten getale van omstreeks 400 in zijne nalatenschap werden gevonden. Een jaar na zijn dood werd een gedenkteeken ter zijner eer onthuld in de Groote Kerk te Dordrecht.
Zijne beste stukken zijn opgenomen in verschillende vorstelijke kunstverzamelingen in Nederland, Pruissen, Rusland en Frankrijk, — voorts in het muséum van der Hoop te Amsterdam, in Teyler’s muséum te Haarlem enz. Hij was ongetwijfeld een der grootste zeeschilders van zijn tijd; zijne doeken onderscheiden zich door eene verbazende natuurlijkheid; men ziet het water golven en schuimen en de wolken drijven,en het is alsof de frissche zeekoelte ons uit zijn stuk te gemoet waait. Zijne opvatting was breed, maar eenvoudig, en zijn coloriet krachtig. In het algemeen vindt men trouwens in zijne stukken meer werkelijkheid dan dichterlijken gloed.
Gilles Dionysius Jakobus Schotel, den oudsten zoon van den voorgaande en een verdienstelijk oudheidkundige, geboren te Dordrecht den 9den April 1807. Hij studeerde in de theologie en werd achtervolgens predikant te Lage Zwaluwe, Chaam, Alfen en Baerle-Nassau, en Tilburg, verkreeg een eervol emeritaat en vestigde zich daarna te Leiden. Hij heeft eene lange reeks van geschriften in het licht gegeven, van welke wij noemen:
„Commentatio de meritis B. Huidscoperi in linguam, literasque Belgicas, auro ornata (1831—1834)”,
— „Leven, gedrukte werken en handschriften van Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling (1833)”,
— „Kerkelijk Dordrecht (1839—1845, 2 dln)”,
— „Geschied- en letterkundige uitspanningen (1840)”,
— „Letter- en oudheidkundige avondstonden (1840)”,
— „De abtdij van Rijnsburg (1851)”,
— „Anna Maria Schurman (185)3”,
— „Oude zeden en gebruiken in Nederland (1859)”,
— „Geschiedenis der rederijkers in Nederland (1861—1862; 2de druk 1871)”,
— „Geschiedenis van den oorsprong, de invoering en de lotgevallen van den Heidelbergschen Catechismus (1863)”,
— „Het oud-Hollandsch huisgezin der 17de eeuw (1867)”,
— „De openbare eeredienst der Nederlandsche Hervormde Kerk in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw (1870—1871)”,
— „Vaderlandsche volksboeken en volkssprookjes van de vroegste tijden tot aan het einde der 18de eeuw (1872—1874, 2 dln)”,
— en „De académie te Leiden in de 16de, 17de en 18de eeuw (1875, 2 dln)”.
Voorts leverde hij eene vertaling van de „Algemeene geschiedenis” van Becker en een groot aantal bijdragen in binnen- en buitenlandsche tijdschriften.
Petrus Johannes Schotel, een broeder van den voorgaande en, evenals zijn vader, een uitstekend zeeschilder. Hij werd geboren te Dordrecht den 17den Augustus 1808, ontving aldaar eene goede opvoeding en legde zich voorts onder de leiding van Martinus Schorsman en van zijn vader met ijver toe op de teeken- en schilderkunst. In 1827 maakte hij kennis met de beroemdste meesters te Parijs, werd in 1830 leeraar in het teekenen aan het marine-instituut te Medenblik, leverde op onderscheidene tentoonstellingen prachtige doeken, nam deel aan een kruistogt naar de Middellandsche Zee, bepaalde zich na de opheffing van gemeld instituut bij de schilderkunst, woonde 8 jaren te Düsseldorf, leverde uitstekende platen bij „Heldendaden der Nederlanders der zee” van mr. de Jonge, bragt zijne laatste levensdagen door te Dresden en overleed aldaar den 23sten Julij 1865. Zijne vereerders plaatsten een gedenkteeken op zijn graf.