Schön, een Pruissisch staatsman, geboren den 20sten Januarij 1773 te Löbegallen in Pruissisch Lithauen, studeerde in de regten en in de wijsbegeerte, trad in 1793 als referendaris in Pruissische staatsdienst, en vertrok, nadat hij in 1796 te Berlijn het vereischte examen had afgelegd, in 1798 naar Engeland, om zich aldaar met de staatsinrigting bekend te maken. Daarop werd hij lid van de militaire commissie en van den domeinraad te Bialystock, en in 1802 geheim financieraad te Berlijn. Na den rampspoedigen slag bij Jena volgde hij het Koninklijk Hof naar Königsberg, waar hij tot geheim staatsraad en tot hoofd eener afdeeling van algemeen bestuur benoemd werd. Het denkbeeld der wedergeboorte van den Pruissischen Staat is van hem afkomstig, en, ook het „Politischen Testament” van Stein werd oorspronkelijk door hem ontworpen.
Na het aftreden van Stein werd hij lid van het nieuwe ministerie, maar legde weldra de portefeuille neder, om als regéringspresident te Gumbinnen werkzaam te wezen. Na de oproeping des Konings van 3 Februarij 1813 bevorderde hij met ijver de krijgstoerustingen in zijne provincie. Toen er vervolgens Russische troepen binnenrukten en zich van het oostelijk gedeelte des lands meester maakten, kwam hij daartegen met kracht in verzet en wist de terugroeping te bewerken van generaal Paulucci. Den 15den Mei 1818 werd hij gouverneur-generaal van het land tusschen de Weichsel en de Russische grenzen, daarna lid van den raad van bestuur in de door de Bondgenooten bezette Duitsche gewesten, maar keerde in Mei tot zijn post te Gumbinnen terug, totdat hij zich in 1819 benoemd zag tot opperpresident van West-Pruissen. Hier legde hij eene ongemeene werkzaamheid aan den dag en werd in 1824, bij de vereeniging van Oost- en West-Pruissen, aan het hoofd geplaatst van het geheel.
Bij de troonsverwisseling van 1840 zocht hij voor Pruissen meer vrijzinnige instellingen te verkrijgen en leverde o.a. bij den Koning eene memorie in, getiteld: „Woher und wohin?”, waarin hij aantoonde, dat de bureaucratie onvereenigbaar was met de eischen des tijds en met de beschaving van het Pruissische volk. Hoewel de Koning weinig gezind was, aan zijn raad gehoor te geven, werd Schön, zonder evenwel zijn post als opper-president te verliezen, als minister naar Berlijn ontboden. Het bleek echter eerlang, dat het stelsel van het Hof niet in overeenstemming was met zijne overtuiging, zoodat hij in 1842 zijn ontslag nam, waarna de Koning hem tot burggraaf van Mariënburg benoemde. Na dien tijd woonde hij op zijn buitenverblijf Arnau bjj Königsberg, waar hij den 23sten Julij 1856 overleed. Na zijn dood verscheen het boek: „Aus den Papieren des Ministers und Burggrafen von Mariënburg, Theodor von Schön (1875—1876, 4 dln).