Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Pisbezinksel

betekenis & definitie

Pisbezinksel of urinesedimenten bestaan óf uit georganiseerde stoffen, zooals: slijm, etter, vezelstof, zaaddraden, epitheliumcellen van het slijmvlies der piswegen, fragmenten van zweren enz., óf uit niet georganiseerde zelfstandigheden, die opgelost in de urine aanwezig waren of zich daaruit door eene scheikundige omzetting gevormd hebben, zooals piszuur, piszuur natrium, phosphorzuur calcium en ammonium, magnesium, zuringzuur calcium enz.

Om de eersten te onderscheiden, bezigt men den microscoop en tot herkenning van laatstgemelden een natuur- en scheikundig onderzoek, hoewel ook hierbij de microscoop ter waarneming der kristalvormen te pas komt.

Uit zuur reagérende urine ontstaat vaak na inspanning des ligchaams of na te sterke afkoeling een steenrood uraatsediment (piszuur natrium) als een amorph poeder, hetwelk oplost, wanneer men de urine verwarmt. In dergelijke omstandigheden, alsmede bij leukaemie, chlorose, jicht, maagontsteking enz., ontstaat veelal een steenrood kristallijn bezinksel (piszuur). Vindt men in zure urine een wit of lichtgeel amorph bezinksel, dat bij verwarming niet oplost, maar bij toevoeging van eenig azijnzuur zonder opbruisen verdwijnt, dan heeft men in den regel te doen met phosphorzuur calcium. In zure pis heeft men voorts kleine, glinsterende kristallen in den vorm van brieven-enveloppes, welke niet oplossen in azijnzuur; zij bestaan uit zuringzuur calcium. Zelden vindt men regelmatige zeszijdige plaatjes, bestaande uit een bewerktuigd ligchaam (cystine).

Is daarentegen de urine alkalisch en bevat het sediment prismatische kristallen, die in azijnzuur oplossen en bij verwarming met natronloog ammoniak ontwikkelen, dan heeft men phosphorzuur ammoniakmagnesium. Vindt men daarin tevens zuringzuur calcium, dan zullen zijne enveloppe-vormige kristallen onopgelost achterblijven, wanneer er een droppel azijnzuur bijgevoegd wordt. Bolvormige, ondoorzigtige massa’s, met fijne stekels bezet, of kliervormige conglomeraten van kleine, knodsvormige ligchamen bestaan uit piszuur ammonium, en amorphe massa’s uit phosphorzuur calcium. Wanneer eene ziekte zich door herstelde werking der huid, dus door het uitbreken van zweet, tot beterschap wendt, wordt de urine hierdoor geconcentreerd en het bezinkselgehalte aanmerkelijk vermeerderd. Daarom wordt zulke urine wel eens critisch genoemd.

Vormen zich zulke sedimenten in de nieren, de piswegen of de blaas, dan ontstaan er ligt blaassteenen (calculi urinosi, urolithi) of harde steenachtige ligchamen, die verschillend zijn van gedaante, grootte en kleur, alsmede van scheikundig zamenstel. Zij bestaan hoofdzakelijk uit verschillende bestanddeelen der urine, welke zich rondom eene kleine kern afscheiden, zoodat de steenen laagsgewijze in grootte toenemen. De kern is nu eens een klompje slijm, bloed of etter, dan weder een toevallig in de piswegen voorhanden vreemd voorwerp, een stukje metaal, een beensplinter enz. De grootte dezer steenen kan klimmen tot die eener vuist. De kleinste steenen, doorgaans in grooten getale voorhanden, dragen den naam van gries. Op scheikundigen grondslag kan men die steenen verdeelen in: steenen van piszuur en piszure zouten (uraatsteenen), die gewoonhjk rond, hard, bruin en laagsgewijs gevormd zijn, — steenen van piszuur ammonium, die op de voorgaanden gelijken, maar zelden voorkomen, — steenen van phoshorzure zouten (phosphaatsteenen), — steenen van phosphorzuur calcium, — steenen van piszuur (of piszure zouten) en phosphorzure zouten, — steenen van zuringzuur calcium (oxalaatsteenen), die zeer hard en zwaar en aan de oppervlakte wrattig of stekelig zijn, — en steenen van cystine of xanthine, die zelden voorkomen, klein, rond, lichtbruin en brandbaar zijn. Zulke steenen geven aanleiding tot zware ziekten; inzonderheid veroorzaken zij in het nierbekken nierontsteking en in den pisleider nierkoliek (zie Nieren).

De steenen in de blaas zijn meestal rond, somtijds schijfvormig van gedaante. Zijn er onderscheidene bijeen, dan verdwijnen door onderlinge wrijving de scherpe kanten. Vormt een vreemd ligchaam de kern, dan behoudt de steen geruimen tijd de gedaante daarvan, doch groote steenen ontvangen den vorm der blaas. Somtijds zijn zij zeer hard en vast, zooals de steenen van zuringzuur calcium, somtijds ook zacht en broos, zooals vele phosphaatsteenen. Nu eens zijn zij los in de blaas gelegen, dan weder hebben zij zich aan den wand der blaas vastgehecht of ontstaan in uitstulpingen der blaas. In den regel is er slechts één steen, en naar gelang van den omvang van dezen wordt de blaas min of meer in hare werkzaamheid belemmerd. Het slijmvlies der blaas wordt er door geprikkeld en ontstoken, en zulk eene ontsteking is oorzaak van het Ioozen van troebele, slijm-, etter- en bloedbevattende urine, de ontsteking strekt zich op den duur uit tot den pisleider, het nierbekken en de nieren zelven, zoodat de dood doorgaans onvermijdelijk is, wanneer de steen niet verwijderd wordt.

De lijder wordt gefolterd door gestadige pijn, die bij beweging des ligchaams toeneemt. De urineloozing ondervindt daarbij doorgaans eene noodlottige belemmering, daar vrije steenen zich gewoonlijk voor den mond der pisbuis plaatsen. Men onderzoekt de pisblaas, om zich van de aanwezigheid van een steen te vergewissen, door middel van eene stalen sonde ter dikte van 3 Ned. streep, aan wier boveneinde een korten snavel onder een stompen, bijna regten hoek is aangebragt. Zulk eene sonde geeft een helder geluid, wanneer zij met een steen in aanraking komt. Het verwijderen van den steen kan daarna geschieden door het openen der blaas (steensnijden, lithotomie) of door mechanische verbrijzeling van den steen binnen de blaas (lithotripsie). Men heeft tot nu toe vruchteloos beproefd om door inspuiting van scheikundige middelen den steen op te lossen of kleiner te maken. Om de vorming van steenen te verhoeden, worden alkalische minerale wateren aanbevolen, terwijl een doelmatig diëet hierbij van groot belang is.

Er zijn oorden waar de steen dikwijls, en andere waar hij zelden voorkomt; tot de eerste behoort Egypte, omdat aldaar een ingewandsworm (Distomum haematobium) leeft, die zijne eijeren in de piswegen legt, en deze eijeren vormen dan de kernen der steenen.

< >