Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Photographie

betekenis & definitie

Photographie, een woord, hetwelk lichtschrift beteekent, noemt men de kunst om door de verandering, welke scheikundige praeparaten door den invloed van het licht ondergaan, afbeeldingen te vormen. In hare eenvoudigste gedaante wordt de photographie tot het copiéren van teekeningen gebezigd. Dit geschiedt door een stuk met zilverzouten (salpeterzuur zilver en chloorzilver) doortrokken papier onder eene teekening te leggen en daarna aan het zonnelicht bloot te stellen. Dit schijnt door alle lichte gedeelten der teekening heen en kleurt het daaronder gelegd stuk papier zwart.

De donkere strepen der teekening weren echter het licht af, en hier blijft gemeld stuk papier dus wit. Men verkrijgt hierdoor derhalve eene copie in witte omtrekken op een donkerbruinen grond, die nu duurzaam gemaakt (gefixeerd) moet worden, om in het licht onveranderd te blijven. Dit geschiedt door het papier te behandelen met eene oplossing van onderzwaveligzuur natrium, hetwelk alle zilverzouten oplost en dus de oorzaak der gevoeligheid voor het licht wegneemt. Zulk eene copie, waarop licht en schaduw zich juist in den omgekeerden stand van het origineel vertoonen, noemt men een negatief. Legt men dit op een stuk met zilverzouten gepraepareerd papier en plaatst men een en ander in het licht, dan verkrijgt men eene positieve copie, welke geheel overeenkomt met de oorspronkelijk teekening. Door deze handelwijze nu kan men platte teekeningen copiéren maar geene afbeeldingen van ligchamelijke voorwerpen leveren. Hiertoe bedient men zich van de camera obscura (zie aldaar), die eene afbeelding van zulke voorwerpen brengt op eene matglazen schijf. Doch ook het zilverzoutpapier kan hier niet dienen, daar het te weinig gevoelig is voor het leveren van betrekkelijk zwak verlichte optische beelden.

Men gebruikt hiertoe eene veel gevoeliger zelfstandigheid, namelijk iodzilver, verbonden met broomzilver. Toen de photographie nog in hare kindsheid was, vervaardigde men gevoelige platen van iodzilver, door zilveren platen boven ioddampen te houden (daguerrotypie). Zulk eene plaat wordt door de vorming van iodzilver geel. Brengt men zulk eene laag van iodzilver op de plaats van het beeld in de camera, dan ontvangt zij een indruk van het licht, zonder eene zigtbare verandering te ondergaan. Dan eerst, wanneer men de plaat boven kwikzilverdamp houdt, komt een positief beeld te voorschijn, dewijl de kwikbolletjes zich daar ter plaatse het meest verdigten, waar het licht het sterkst gewerkt heeft. De daguerrotypie levert regtstreeks naar de natuur eene fijne afbeelding, die evenwel te veel glinstert om goed te voldoen. Daarom werd deze handelwijze dan ook vervangen door het gebruik van collodium, hetwelk een negatief beeld geeft, dat echter door het volgen van den boven reeds aangewezen weg een willekeurig aantal positieve beelden op daartoe geschikt papier kan bezorgen. Door middel van collodium kan men grooter en goedkooper afbeeldingen vervaardigen.

Daartoe neemt men glazen platen, die zorgvuldig worden gepoetst, en begiet ze met eene oplossing van collodiumwol (pyroxyline) en iod- en broomzouten in alkohol en aether. Deze vloeibare laag droogt aanstonds in tot eene geleiachtige massa en wordt daarna in het donker in eene oplossing van salpeterzuur zilver gedompeld. Hier veranderen de broom- en iodzouten in iod- en broomzilver, en deze blijven fijn verdeeld in de collodiumlaag. De aldus toebereide plaat wordt uit de zilveroplossing (het zilverbad) genomen en in vochtigen toestand in een donker kastje in de camera obscura gebragt, voorts aan de werking van het licht blootgesteld en alsdan in een donker vertrek met eene oplossing van ijzervitriool begoten. Deze doet uit de salpeterzure zilveroplossing op de plaat aanstonds metallisch zilver in de gedaante van een bruin poeder neêrslaan, en dit geschiedt op die plaatsen het sterkst, waar het licht het krachtigst gewerkt heeft. Het beeld wordt daarna nog versterkt door het te begieten met een mengsel van ijzervitriool en van eene citroenzure zilveroplossing, waardoor een tweede neêrslag van zilverdeeltjes ontstaat. Daarna wordt het negatief gefixeerd doordien men het iod- en broomzilver door eene oplossing van onderzwaveligzuur natrium uit den weg ruimt en het beeld met een alkoholvernis bedekt. Op deze wijze verkrijgt men in de eerste plaats een photographisch glasnegatief, waarop de lichte gedeelten van het origineel donker en de donkere gedeelten licht (doorzigtig) zijn.

Beschouwt men het tegen een donkeren achtergrond, dan vertoont het beeld zich positief, en wel het duidelijkst, wanneer de plaat zeer korten tijd in de camera obscura aan het licht was blootgesteld. Men vervaardigde dan ook te voren door middel van collodium positieve beelden op glas en gaf daaraan den naam van panotypen. In den laatsten tijd leverde men er in Amerika op zwart gelakt blik onder den naam van ferrotypen. In Europa zoekt men gewoonlijk negatieve beelden naar de natuur te vervaardigen, om ze vervolgens op gepraepareerd papier over te brengen (photographisch papier). Papier met eene laag eiwit geeft glansrijke beelden, maar die met stijfsel (arrowroot) zijn dof. — Het albuminepapier is vooral geschikt voor kleine beelden, daar het de fijnste trekken van het origineel opneemt, terwijl voor groote photographieën doorgaans arrowrootpapier gebezigd wordt. Men gebruikt voor het albuminéren bepaalde soorten van papier, vermengt eerst eiwit met in water opgelost chloorammonium, klopt het mengsel tot schuim en laat het blad op de heldere vloeistof, welke zich van het schuim afscheidt, eene minuut drijven. Het gedroogde papier wordt in eene donkere kamer op eene oplossing van salpeterzuurzilver in water gelegd, waarbij het zich met chloorzilver verzadigt, vervolgens weder gedroogd en is dan gereed. Men legt het negatief met de collodiumzijde naar boven op de glasplaat, die den bodem vormt van het copiëerraam, — voorts het papier met de gevoelige zijde naar beneden op het negatief en sluit het copiëerraam, zoodat het papier vast op het negatief gedrukt wordt, waarna men door het omdraaijen van het raam het negatief naar het licht keert.

Nu stelt men dezen toestel zoolang bloot aan de werking van het licht, totdat alle partijen van het beeld voldoende zigtbaar zijn. Vervolgens spoelt men dit af met water, om het achtergebleven salpeterzuur zilver te verwijderen, en dompelt het daarna in eene oplossing van goudchloride-kalium en azijnzuur of boorzuur natrium in water. De roodbruine kleur van het beeld verandert hierdoor in eene paarsblaauwe, terwijl men door wijziging van dit bad ook nog andere kleurnuances verkrijgen kan. Het beeld wordt daarna in eene oplossing van onderzwaveligzuur natrium gefixeerd en eindelijk zorgvuldig gewasschen, waarvoor men bepaalde toestellen heeft. Wordt namelijk het onderzwaveligzuur natrium niet naauwkeurig door afwassching verwijderd, dan ontbindt het zich door middel van het koolzuur der lucht en vormt door zich te verbinden met het bruin metallisch zilver, dat de omtrekken der beelden doet uitkomen, zwavelzilver, waardoor het beeld eene gele kleur ontvangt. De gedroogde beelden worden daarna van pas afgesneden, opgeplakt en tusschen rollen gesatineerd. Beelden op arrowrootpapier worden op dergelijke wijze behandeld.

De phothographie dient vooral tot het vervaardigen van portretten, — voorts van landschappen en kunstproducten. Zij is hare hedendaagsche volkomenheid niet alleen verschuldigd aan de scheikundige praeparaten, maar ook aan de groote verbetering der photographische lenzen. Aanvankelijk bezigde men eene enkele achromatische lens, welke eene langdurige lichtwerking vereischte, doch thans eene dubbele lens, die in veel korter tijd veel duidelijker beelden levert. Bij het opnemen van landschappen en gebouwen is niet zoozeer eene aanzienlijke lichtsterkte als wel een groote gezigtshoek noodig. Daartoe gebruikt men tripletobjectieven (drievoudige lenzen), welke met groote naauwkeurigheid en met een gezigtshoek van meer dan 45° werken.

Hierin echter worden zij overtroffen door den aplanaat van Steinheil, die een gezigtsveld levert van 65°, terwijl men voor een nog grooteren gezigtshoek zijne toevlugt neemt tot den pantoscoop van Busch, den wide-angle lens van Dallmeyer of den grooten aplanaat van Steinheil. Eerstgenoemde heeft een gezigtsveld van 100°. De grootte van het beeld is afhankelijk van den brandpuntsafstand der lens. Om de camera te kunnen gebruiken voor lenzen van verschillenden brandpuntsafstand, is zij van een toestel met verschuifbare buizen voorzien.

Van groot belang is voorts eene goede inrigting van het photographisch atelier, namelijk eene zoodanige, waarbij men door het openen of digtmaken van gordijnen het licht naar behooren kan temperen. Daarenboven vereischt de retouche van het negatief de hand van een kunstenaar. De photographie toch maakt gewoonlijk de lichte partijen van een beeld al te licht en de donkere al te donker. Voorts is het praeparaat niet zeer gevoelig voor gele, roode, bruine en sommige groene kleuren, maar zeer gevoelig voor sommige blaauwe. Rood haar en gele zomersproeten worden op het beeld zwart, donkerblaauwe kleederen wel eens wit en diepe plooyen zwart. Men zoekt die gebreken uit den weg te ruimen, door het negatief met potlood of zwart krijt te bewerken, en men geeft hieraan den naam van retoucheren. Het bezigen van collodium heeft wijders het ongerief, dat de gevoelige platen slechts korten tijd goed blijven.

Zij moeten dus onmiddellijk vóór het gebruik vervaardigd worden. Immers bij warm weder is de zilveroplossing spoedig op de plaat verdroogd en deze dientengevolge onbruikbaar. Wél heeft men drooge platen vervaardigd, die eenige weken gevoelig blijven, maar zij zijn op verre na zoo goed niet als de natte. Men bereidt zulke platen door eene iodbroomzilver collodiumlaag met water af te spoelen en daarna te begieten met eene verdunde oplossing van morphine of met eene oplossing van tannine. Zij worden na de opneming van het beeld met water bevochtigd en dan met eene oplossing van pyrogalluszuur, zilverzout en citroenzuur afgespoeld, waarna het beeld zich ontwikkelt. Drooge platen worden ook wel in gereedheid gebragt door bij collodium een broomzout (bijv. broomammonium) te voegen, terwijl men in den jongsten tijd het broomzouthoudend collodium door bijvoeging van zilverzout in eene gevoelige laag heeft veranderd, welke geen zilverbad noodig heeft (emulsiecollodium).

Het scheikundig verloop, hetwelk de grondslag uitmaakt der photographie, is in vele opzigten nog raadselachtig. Het is intusschen een feit, dat chloor-, broom- en iodzilver in het licht van kleur veranderen; dit geschiedt bij chloorzilver het sterkst en bij iodzilver het minst. Voorts weten wp, dat bij de eerste twee, blootgesteld aan het licht, chloor en broom vrij worden en een zilversubchloride of een zilversubbromide achterblijven. Brengt men echter iodzilver in het licht, dan ontwaart men geen vrijworden van iodium. Men neemt echter waar, dat alle zelfstandigheden, die het iodium scheikundig binden, de gevoeligheid van het iodzilver voor het licht aanmerkelijk verhoogen, waaruit men kan afleiden, dat iodzilver tot de stoffen behoort, die, gevoelig voor het licht, zich alleen krachtig ontleden bij de aanwezigheid van een ligchaam, hetwelk zich met de vrij wordende bestanddeelen verbindt. Hiertoe behooren: eene oplossing van helschen steen, tannine, galluszuur, pyrogalluszuur enz. Zulke ligchamen noemt men wekkers of sensibilatoren. De krachtigste van deze is salpeterzuur zilver.

Valt het licht op eene iodzilverplaat in de camera obscura,dan heeft er eene reductie plaats. Hierdoor evenwel ontstaat evenwel nog geen beeld; dit komt eerst te voorschijn, wanneer men daarna eene oplossing van ijzervitriool op de natte plaat giet. Het ijzervitriool werkt niet op het iodzilver, maar op de vochtige zilveroplossing. Het reduceert hieruit zilver in den vorm van een fijn poeder, en dit slaat neer op de sterkst verlichte plaatsen. De ontwikkeling (verduidelijking) van het beeld is alzoo een adhaesieverloop, hetwelk overeenkomt met de ontwikkeling van het daguerreotype door middel van kwikdamp. Tets anders is de alkalische ontwikkeling der drooge broomzilverplaten; hier wordt de werking van het licht door eene reducérende ontwikkeling voortgezet, namelijk de door het licht reeds gedeeltelijk tot zilversubbromide gereduceerde plekken worden verder gereduceerd tot metallisch, fijn verdeeld zilver, hetwelk in dezen toestand niet wit en glinsterend, maar mat en grijsachtig zwart is.

Het fixéren geschiedt door de vorming van dubbelzouten van onderzwaveligzuur natrium met onderzwaveligzuur zilver, die oplosbaar zijn in water. Het positief verloop heeft plaats door eene door het licht veroorzaakte en door de aanwezigheid van organische papiervezels bevorderde reductie van den helschen steen en het chloorzilver tot bruin metallisch zilver, dat de omtrekken van het beeld aanwijst. De zilverzouten van het papier worden slechts voor een klein gedeelte gereduceerd; het overige moet doorspoelen, namelijk door een bad in eene onderzwaveligzure natriumoplossing verwijderd worden. Bij het kleuren der beelden in eene goudoplossing wordt een gedeelte van het goudchloride in de oplossing door het metallisch zilver gereduceerd, zoodat metallisch goud op de omtrekken der beelden neerslaat. Daarna bestaat het beeld op het papier gedeeltelijk uit zilver en gedeeltelijk uit goud, in de verhouding van 1 deel goud en 4 deelen zilver. De hoeveelheid dier edele metalen is echter zeer gering; zij bedraagt op een portret van gewone grootte 1/500ste van een Ned. wigtje.

Niet alleen zilverzouten zijn gevoelig voor het licht, maar ook vele andere metaalverbindingen, hoewel deze in veel mindere mate, zoodat men tot het opnemen van flaauw verlichte beelden in de camera uitsluitend iodzilver en broomzilver gebruikt. Tot het copiëren der negatieven kan men echter evengoed andere metaalzouten bezigen, bepaaldelijk ijzerzouten. Doordringt men papier met zuringzuur ijzeroxyde en stelt men het onder het negatief aan het licht bloot, dan verkrijgt men een onduidelijk positief van zuringzuur ijzeroxydule, dat bij een begieten met rood bloedloogzout met eene blaauwe en met overmangaanzuur kalium met eene bruine kleur te voorschijn treedt. Drenkt men het papier met een mengsel van ijzer ammoniumchloride en rood bloedloogzout en stelt men het in vochtigen toestand bloot aan het licht, dan verkrijgt men aanstonds een blaauw beeld, hetwelk gefixeerd wordt door het in water te wasschen. Deze methode, reeds in 1840 door Herschel ontdekt, is in den jongsten tijd reeds dikwijls tot het copiéren van teekeningen aangewend. Uraniumoxydezouten zijn desgelijks gevoelig voor het licht; op daarvan doortrokken papier worden zij in het licht tot uraniumoxydulezouten gereduceerd, die in eene zilveroplossing eene zeer donkere kleur erlangen.—Van meer belang evenwel is de kooldrukmethode (pigmentphotographie). Deze rust op het verschijnsel, dat gelatine, met een chroomzuur zout aan het zonnelicht blootgesteld, in water onoplosbaar wordt.

Is er eene kleurstof (pigment) bijgevoegd, dan blijft deze op de onoplosbare plaatsen achter. Bedekt men papier met zulk een mengsel en stelt men het onder het negatief bloot aan de zon, dan kan men door het met warm water af te spoelen een beeld verkrijgen. Het is echter moeijelijk de halfdonkere plaatsen te behouden; deze toch ontstaan doordien het licht slechts flaauw tot die plekken doordringt, zoodat alleen de dunne bovenlaag, tegen afwasschen niet bestand, onoplosbaar wordt. Men heft die moeijelijkheid op door de gelatinelaag met het beeld van het eerste papier af te scheiden en op een ander papier over te brengen, waarna men de onderste gelatinelagen kan wegwasschen zonder dat de overgedragene bovenlaag daarvan eenig nadeel lijdt. Is het papier, waarop zij overgedragen wordt met hars ingewreven, dan is de kleefkracht niet groot; wanneer men dus een nieuw stuk gelatinepapier op de laag drukt, dan is aan deze zijde de kleefkracht aanzienlijker, zoodat men de laag met het meld nogmaals kan overdragen. Zulke pigmentbeelden zijn zeer duurzaam.

Eene andere methode, de anilinedruk van Willis, levert door het gebruik van chroorazuur kalium positieve beelden naar positieve origineelen. Men laat papier drijven op een mengsel van eene verzadigde oplossing van dubbelchroomzuur kalium en geconcentreerd zwavelzuur en het vervolgens droogen op eene donkere plaats. Men stelt het daarna onder een positief beeld, bijv. onder eene teekening, bloot aan het licht, totdat de lichtste plekken blaauwachtig groen geworden zijn, en men ontwikkelt het beeld door het aan het deksel eener kist vast te hechten, op wier bodem een blad vloeipapier legt, doortrokken van eene oplossing van aniline in benzol. Het beeld wordt weldra duidelijk en vertoont zich na afspoeling met water purperzwart. Deze handelwijze is zeer geschikt tot het copiéren van kaarten, plannen en teekeningen. Zij berust op de omstandigheid, dat zich op de plaatsen, door de zwarte strepen tegen de werking van het licht beveiligd, onveranderd chroomzuur bevindt, dat in aanraking komt met anilinedampen en hierdoor eene sterke anilinekleur doet ontstaan. Nog belangrijker is de stuifmethode, waarbij desgelijks chroomzuur kalium wordt aangewend. Vermengt men dat zout met eene gomoplossing en met druivensuiker en laat men deze oplossing op glas droogen, dan verkrijgt men eene kleverige laag, doch in het licht verliest zij hare kleverigheid.

Stelt men haar bloot aan het licht onder een positief beeld, dan beveiligen de donkere partijen de laag. Hier blijft zij dus nog kleverig, maar onder de lichte partijen niet. Bestuift men vervolgens de laag met een droog kleurpoeder, dan hecht zich dit vast op de kleverige plekken, zoodat hierdoor een beeld ontstaat. Bestuift men het beeld met eene porseleinkleur, dan verkrijgt men een beeld, dat in porselein ingebrand kan worden, daar men het beeld met collodium bedekken, van het glas losmaken en op porselein of glas overbrengen kan. Op die wijze verkrijgt men photographische beelden op porselein, zooals vooral door Leisner te Waldenburg geleverd worden.

Eene andere methode daarvoor is door Grüne beschreven. Deze vervaardigt naar een negatief door middel der camera obscura een positief collodiumbeeld. Dit wordt in eene platinaoplossing gedompeld, waarbij het zilver het platina reduceert. Dit slaat neêr, en op deze wijze ontstaat een platinabeeld, hetwelk men van het glas afnemen en op porselein overbrengen en door inbranden duurzaam maken kan.

Al deze handelwijzen leveren éénkleurige beelden. Het vraagstuk: photographieën in de natuurlijke kleuren te leveren, is nog onopgelost, hoewel men daaromtrent merkwaardige proeven genomen heeft. Men verkrijgt naar de natuur gekleurde beelden, wanneer men naar de methode van Niepce zilveren platen in eene oplossing van koperchloride en ijzerchloride dompelt. Men ziet de platen dan donker aanloopen onder de vorming van zilverchlorure. Legt men deze platen onder gekleurde beelden, dan verkrijgt men wel is waar gekleurde copieën, doch deze kunnen niet gefixeerd worden. Poitevin brengt dergelijke beelden op papier. Naar zijne methode wordt zoutpapier door eene zilveroplossing gevoelig gemaakt, evenals het photographisch positiefpapier, daarna ter verwijdering van de zilveroplossing gewasschen en vervolgens in eene oplossing van tinchlorure aan het licht blootgesteld.

Hierbij ontstaat uit het witte chloorzilver paars zilverchlorure. Het tinchlorure werkt alleen als reductiemiddel. Dit papier is op zich zelf niet zeer gevoelig voor kleuren; maar behandelt men het met eene oplossing van chroomzure kali en kopervitriool, dan vermeerdert die gevoeligheid aamerkelijk, zoodat men daarmede doorschijnende gekleurde beelden gemakkelijk copiéren kan. De kleuren zijn echter op verre na niet zoo levendig als die van het origineel, en de roode kleuren komen het duidelijkst voor den dag. Na het copiéren wascht men de afbeeldingen af met water, om hare gevoeligheid voor het licht te verminderen. In dien toestand kunnen zij, wanneer ze in het donker bewaard worden, zich geruimen tijd goed houden; maar een middel om ze duurzaam te maken, is nog niet gevonden.

Gelijk wij reeds zeiden, wordt de photographie vooral aangewend tot het vervaardigen van portretten. Het maken van een goed portret hangt niet alleen af van een naauwkeurig in acht nemen van de technische regels der photographie, maar ook van een goeden smaak met betrekking tot de houding van dengene, dien men vóór den toestel plaatst, van de verdeeling van het licht, van het arrangement der bijzaken, van de min of meer opgeruimde gelaats-uitdrukking van den te portrettéren persoon en van z(jne geschiktheid om stil te zitten. Om zich van dit laatste te verzekeren, geeft men steun aan het hoofd. Eene donkere kleeding is voor heeren veel beter dan eene lichte. De gunstigste tijd voor het vervaardigen van portretten is ongetwijfeld de zomer; het licht is in den winter veel zwakker, zoodat alsdan de vervaardigingstijd veel langer is, waarbij de uitdrukking van het gelaat ligt verandert.

Het negatief wordt vervolgens, gelijk wij reeds gezegd hebben, geretoucheerd. Daarna wordt het op de gewone wijze gecopiëerd, terwijl men eindelijk de kleine gebreken, die nog overgebleven zijn, door retouche van het positief wegneemt. De grootte van het beeld is afhankelijk van den brandpunts-afstand van het objectief, doch hoe grooter deze is, des te moeijelijker wordt het, alle punten van het af te beelden voorwerp in het brandpunt te vereenigen en met naauwkeurige omtrekken voor te stellen. Doorgaans erlangen alleen die gedeelten eene volkomene juistheid in het beeld, welke in hetzelfde vlak gelegen zijn. Om die reden vervaardigt men gewoonlijk niet regtstreeks levensgroote portretten, maar verkrijgt deze door beelden naar kleine negatieven te vergrooten. Dit geschiedt door middel van een toestel, welke op een tooverlantaarn gelijkt en van eene klein negatief een levensgroot beeld levert. Men kan bij het zonnelicht ook in weinig oogenblikken por tretten vervaardigen, maar deze zijn wegens de sterke schaduwen minder verkieslijk.

Behalve tot het leveren van portretten wordt de photographie tot het afbeelden van landschappen gebezigd. Hiertoe gebruikt men de reeds vermelde lenzen met een groot gezigtsveld, alsmede de panorama camera. Deze namelijk heeft gedurende de opneming van het landschap eene regelmatig-draaijende beweging, zoodat alle punten van den horizon achtervolgens in het gezigtsveld treden. De plaat is desgelijks op vernuftige wijze in beweging gebragt, zoodat men een volledig panorama verkrijgt. Dergelijke beelden van de Alpen zijn door Bram te Dornach vervaardigd. Toestellen voor landschapsphotographieën moeten uit den aard der zaak gemakkelijk te vervoeren zijn; men heeft daarbij eene van zwart doek vervaardigde tent noodig tot het praeparéren der platen.

De photograaf dient een zuiveren smaak te hebben, om een goed standpunt en eene gunstige verlichting te kiezen. Drooge platen zijn voor hem van belang uit het oogpunt van gemak, maar natte geven veel fraaijer landschappen. Voorts levert de photographie uitmuntende stereoscopische beelden door de voorwerpen uit twee digt bij elkander gelegen standpunten op te nemen. Veelal geschiedt zulks door middel van eene camera met twee objectieven, — althans wanneer men niet ver verwijderde voorwerpen wil afbeelden. Maanlicht-photographieën worden bij dag gemaakt, maar zoo donker gecopiëerd, dat zij eenigzins aan haren naam beantwoorden.

Het vergrooten van beelden, waarvan wij reeds in het voorbijgaan gesproken hebben, geschiedt door een toestel, die op een zonmicroscoop of op eene tooverlantaam gelijkt. Hij bevat een beweegbaren spiegel, die de zonnestralen terugkaatst op eene groote plat-bolle lens. Deze concentreert de stralen op het negatief, zoodat dit sterk verlicht is, terwijl het zich nabij het brandpunt eener portretlens bevindt, welke een vergroot beeld van het negatief levert. De spiegel wordt door een heliostaat in beweging gebragt, om den stand der zon te volgen. In eene overigens donkere kamer wordt dan het beeld op gevoelig papier opgevangen. — Microscopische beelden, welke alleen bij eene sterke vergrooting zigtbaar zijn, vervaardigt men door middel eener kleine camera met een verkleiningstoestel. Zij kwamen vooral te pas bij de jongste belegering te Parijs, toen de briefwissseling door middel van postduiven onderhouden werd. Brieven en berigten in gewoon schrift werden microscopisch gephotographeerd op collodium en men stak een aantal van zulke collodiumvliesjes in eene penneschacht. Deze vliesjes werden alzoo door eene duif overgebragt en ter plaatse hunner bestemming door middel van eene tooverlantaam vergroot.

Zeer belangrijk is voorts de microphotographie, namelijk het photographisch fixéren der microscopisch vergroote beelden. Zij komt vooral bij wetenschappelijke onderzoekingen te pas, en men bezigt daartoe doorgaans een gewonen micros coop bij eene sterke verlichting van het voorwerp. Niet minder merkwaardig is tevens de astronomische photographie. Hierbij doet de kijker dienst als camera obscura. Zijne lens ontvangt in haar brandpunt een beeld van het hemelligchaam, dat men photographéren wil, en dit beeld wordt regtstreeks op eene gevoelige plaat opgevangen of door middel van eene tweede lens vergroot. Dit laatste is slechts mogelijk bij het opnemen van sterk verlichte voorwerpen, bijv. van de zon. De astronomische photographie geeft naauwkeurige afbeeldingen van de zon met hare fakkels en vlekken.

Warren de la Rue heeft door middel van een 10-voets telescoop beelden van de maan verkregen, wier negatieven eene middellijn hadden van ruim 2½ Ned. duim, waarna zij 8 tot 16-maal vergroot werden. Ook heeft men, gebruik makende van de libratie, stereoscopische afbeeldingen van de maan verkregen. Het spreekt van zelf, dat bij het opnemen van beelden van de maan de kijker door middel van een uurwerk den loop van dit hemelligchaam moet volgen, — en dit baart geene geringe moeite, omdat de beweging van de maan eene zeer zamengestelde en op verschillende tijden verschillend is. Fraaije afbeeldingen van de maan werden geleverd door Rutherford te New-York. Vooral ook bezigt men de photographie tot het waarnemen der verschijnselen bij zonsverduisteringen, bij het overgaan van planeten over de zon, tot het opnemen van het zonnespectrum enz. Moeijelijker is het opnemen van vaste sterren, omdat deze geene meetbare middellijn hebben.

Tot het phothographisch afbeelden van ruimten, waar geen zonnelicht doordringt, neemt men zijne toevlugt tot kunstlicht, — vooral tot electrisch licht of tot magnesiumlicht. Het gebruik hiervan wordt echter dikwijls vermeden door teruggekaatst zonnelicht in die ruimten te brengen.

Hoewel de photographie grootendeels niet veel anders is dan eene werktuigelijke handelwijze, heeft men haar in verband gebragt met de kunst door hare beelden over te brengen in staal, koper, zink en steen, ten einde daarvan afdrukken te verkrijgen. Men heeft daarin, vooral in den jongsten tijd, belangrijke vorderingen gemaakt. De plaat, voor den druk in gereedheid gebragt, kan gelijkvormig zijn aan eene gegraveerde of koperen plaat en alzoo geschikt voor de koperdrukpers, maar zij kan ook naar de wijze der houtgravures met reliëffiguren bedekt wezen, zoodat, men er op de boek- of steendrukpers afdrukken van verkrijgen kan. De eerste daartoe betrekkelijke methode is de heliographie van Nicephore Niepce († 1838) en berust op het bezigen van asphalt. Eene oplossing van asphalt in lavendel-olie wordt over eene stalen plaat uitgebreid en gedroogd, en daarna met een positief beeld bedekt. Het licht dringt door de lichte partijen van het beeld en maakt de daaronder aanwezige asphaltlaag onoplosbaar, terwijl de overige gedeelten der laag oplosbaar blijven en daarna door behandeling met lavendel-olie worden weggenomen. Begiet men zulk eene plaat met een zuur, dan wordt zij op ontbloote plaatsen aangetast.

Bezigt men een negatief, dan verkrijgt men op dezelfde wijze eene plaat voor de boekdrukpers. — Bij de photolithographie bekleedt men den steen met eene asphaltlaag; de onoplosbaar geworden asphaltdeelen hebben namelijk de eigenschap, dat zij den zwarten druk-inkt opnemen en bij het drukken teruggeven. Daar echter het asphalt niet zeer gevoelig is voor het licht, heeft men andere methoden bedacht, welke op het gebruik van chroomzuur kalium en lijm berusten. Deze beide zelfstandigheden kan men in het donker met elkander vermengen zonder dat zij eene verandering ondergaan, maar wanneer men glas, papier of metaal met eene laag van dit mengsel bedekt en aan het licht blootstelt, dan worden de door het licht bereikte gedeelten onoplosbaar, terwijl de overige oplosbaar blijven. Men kan dus die laag met eene positieve afbeelding bedekken, de plaat daarna met warm water afwasschen en haar eindelijk etsen. Daar bij deze handelwijze de nuances slechts gebrekkig bewaard blijven, dient zij vooral tot het vervaardigen van lijnteekeningen en van kaarten. Men kan daarbij staal, koper, zink of steen gebruiken.

Veel beter vindt men de nuances weergegeven door de methode van Albert te München, welke naar hem Albertotypie genoemd wordt. Daartoe legt men eene laag van gelatine, vermengd met chroomzure kali, op glas, plaatst dit onder een negatief beeld en wascht het vervolgens met water af. Dit laatste verwijdert slechts het chroomzout zonder de gelatine aan te tasten. De plaatsen, tot welke het licht niet doordrong, nemen aanstonds water op, terwijl de door het licht veranderde gemakkelijk vetten druk-inkt opslorpen, die op de andere plaatsen niet hecht. Op deze wijze kan men zonder moeite een groot aantal afdrukken verkrijgen. Deze handelwijze is door Albert, Obernetter enz. tot een hoogen graad van volkomenheid gebragt en levert duurzame beelden, welke men naauwelijks van photographieën onderscheiden kan. In den jongsten tijd hebben Brauneck en Mayer te Mainz daarbij de snelpers gebruikt, en de meesterstukken van onderscheidene schilderijenverzamelingen zijn op die wijze onder veler oogen gebragt. Men vervaardigt ook wel door middel van gelatine met chroomzure kali een reliëfbeeld, dat op lood overgebragt kan worden, — eene handelwijze welke onder den naam van reliëfdruk door Woodbury is uitgevonden.

Rousselon vermengt de gelatinelaag met fijn zand, hetwelk bij het onoplosbaar worden achterblijft, en bedekt haar langs galvanischen weg met koper. Daardoor verkregen platen zijn door Goupil te Parijs onder den naam van heliogravures in den handel gebragt. Deze manier dient vooral tot het copiéren van schilderijen in olieverf. Eene andere methode, de photographische glasdruk, is het geheim der Staatsdrukkerij te Berlijn. Daartoe gebruikt men een photographiseh negatief, hetwelk op eene eigenaardige wijze zoodanig gepraepareerd wordt, dat de doorzigtige plaatsen vetten druk-inkt opnemen, maar de overige niet. Van de photosculptuur behoeven wij niet te spreken; zij vereischt slechts een photographisch model.

De geschiedenis der photographie neemt een aanvang met het jaar 1802, toen Wedgewood en Davy eene handelwijze openbaar maakten, om door de zwartmakende werking van het licht op met helschen steen doortrokken papier afbeeldingen te maken. zij legden ondoorzigtige, vlakke voorwerpen, bijv. bladeren enz., op zulk papier en stelden het bloot aan het zonnelicht. Op die wijze ontstond een wit silhouët van het voorwerp op een bruinen grond, dat echter eerlang, aan het licht blootgesteld, desgelijk bruin werd. De uitvinders kenden geen middel om de copie té fixéren. Nicéphore Niepce hield zich met dergelijke proeven bezig en was de eerste die pogingen deed, om het beeld der camera obscura vast te houden. In 1828 was hij in het bezit van beelden, welke hij door middel van asphalt vervaardigd had. Hij verbond zich voorts met Daguerre, en deze zette na het overlijden van Niepce (1836) het onderzoek voort en ontdekte in 1838 de naar hem genoemde methode. Een jaar later maakte Fox Talbot zijne handelwijze bekend om beelden op papier over te brengen en werd daardoor de grondlegger der moderne photographie. zijne methode werd verbeterd door Niepce de Saint Victor, die in plaats van papier iodzilverhoudende eiwitlagen aanwendde, — voorts door Archer en Fry in Engeland, die collodium, eene oplossing van schietkatoen in alkohol en aether, in plaats van eiwit gebruikten. De lenzen werden aanmerkelijk verbeterd door Petzval te Weenen en door Voigtlander.

Het aanvankelijk gebezigd asphalt diende later voor de eerste photolithographische proeven van Lemercier, Barreswyl en Davanne (1853). In 1852 bevorderde Talbot de photochemische drukkunst door het aanwenden van chroomzure zouten. Poitevin paste de door Talbot ontdekte coagulatie van met chroomzuur kalium vermengden lijm bij het licht met vrucht toe tot het verkrijgen van kooldrukken (1855) en later tot het vervaardigen van photolithographieën. Laatstgemelde handelwijze werd door Osborne, Asser en James (1859) en later door Burchardt aanmerkelijk verbeterd. De heliographie werd bevorderd door Pretsch, die in 1856 eene photogalvanographische methode openbaar maakte, en na hem zijn Dallas, Scamoni, Mariot en anderen met goed gevolg op dat gebied werkzaam geweest.

Woodbury was in 1865 de uitvinder van den reliëfdruk en later van de door Rousselon verbeterde vervaardiging van photogravures. Tessié de Mothay leverde in 1867 de eerste gebrekkige proeven van lichtdruk, en deze werd weldra door Albert tot volkomenheid gebragt. Ingebrande photographieën werden het eerst geleverd door Lanfon de Camanac, — vervolgens door Joubert in Engeland en door Leisner in Duitschland. De kooldrukmethode is in den jongsten tijd, vooral door de ijverige pogingen van Swan, Johnson en Sawyer, aanmerkelijk vereenvoudigd. Ja, men kan zeggen, dat uitstekende mannen van alle beschaafde natiën hebben medegewerkt, om de photographie op wetenschappelijke grondslagen te vestigen en haren bloei te bevorderen.

< >