Photius, een geleerd patriarch van Constantinopel, was eerst hoofdman der lijfwacht, voorts onder keizer Michaël III staatssecretaris, en zag zich in 858 in plaats van den verdreven Ignatius tot patriarch van Constantinopel benoemd. Toen paus Nicolaas I in 863 het besluit uitvaardigde, waarbij Ignatius teruggeroepen werd, belegde Photius in 867 eene Kerkvergadering te Constantinopel, welke Ignatius in den ban deed, doch hij werd door keizer Basilius in 869 in een klooster gestoken, omdat hij dezen wegens het vermoorden van zijn voorganger Michaël met den banvloek beladen had. Toen Ignatius voorts wegens de regtspleging over de pas bekeerde Boelgaren in verzet kwam tegen den Heiligen Stoel te Rome, werd Photius in 878 weder door den Paus als patriarch erkend, doch ook weder, omdat hij zich niet naar den wensch van den Paus wilde schikken, in den ban gedaan en door keizer Leo in 886 naar een Arménisch klooster verwezen, waar hij in 891 overleed.
H{j heeft een groot aantal geschriften nagelaten, van welke inzonderheid de „Bibliotheca (uitgegeven door Bekker, 1824)”, welke uittreksels bevat uit meerendeels verloren gegane werken van 280 Grieksche prozaschrijvers, en een Grieksch woordenboek (bij herhaling uitgegeven) vermelding verdienen. Zijn „Nomocanon”, eene verzameling van Keizerlijke wetten en Keizerlijke bepalingen, is voor de kerkgeschiedenis niet van belang ontbloot, — en zijne brieven werden in het licht gezonden door Montacutius (1651).