Pániconographie, ook Gillotage geheeten naar den uitvinder Firmin Gillot te Parijs (1850), noemt men eene handelwijze, waardoor men, door middel van etsen, reliéfplaten van zink voor de boekdrukpers vervaardigt. Door middel van deze handelwijze worden houtsneden, steendrukken, teekeningen in zwart krijt, koper- en staalgravures in reliéfplaten veranderd, doordien men een opgepraepareerd papier geleverden afdruk op eene dergelijke daartoe bereide plaat van zink overdrukt. Ook teekeningen met autographischen inkt kan men bezigen tot het maken van paniconographische platen. Tot het overdrukken bezigt men eene steendrukpers, waarna men het overdrukpapier omzigtig afwascht en de plaat met eene met een weinig zoutzuur vermengde gomoplossing bedekt, welke men er op laat droogen.
Wil men tot het etsen overgaan, dan wordt de gomoplossing weggewasschen en de teekening op de plaat met eene harde lithographische rol zwart gemaakt, waarna men ze bestuift met harspoeder, hetwelk de strepen der teekening tegen de werking van het zuur moet beveiligen. Nadat men al het harspoeder buiten de teekening verwijderd heeft, worden de rugzijde en de rand der plaat met was of met schellak bedekt, en deze gebragt in een platten bak met zeer verdund zwavel- of chloorwaterstofzuur en in gestadige beweging gehouden, om de ontstaande zinkzouten weg te spoelen. Bij teekeningen in zwart krijt geschiedt dit etsen in den tijd van een half uur. Groote lichte gedeelten worden dan met de naald bijgewerkt of geheel weggesneden. Bij platen, welke diep geëtst moeten worden, kan zulks alleen trapsgewijze geschieden door ze bij herhaling uit het etsbad te nemen, te droogen, weder zwart te maken en op nieuw te etsen. Daarna moet de plaat zorgvuldig met kaliloog en benzine gewasschen worden, om alle harige en gekleurde bestanddeelen te verwijderen. Sedert men er in geslaagd is, om ook photographieën op die wijze op zink over te brengen, is de pániconographie nog belangrijker geworden.