Ostracismus of schervengerigt was de naam van een volksgerigt bij de oude Grieken, vooral te Athene, maar ook in Argos, Milete, Megara, Syracuse enz., waar het petalismus (bladerengerigt) genaamd werd, waardoor men mannen, die door hun invloed de vrijheid van den Staat bedreigden, in ballingschap verwees, terwijl hunne eer en hun vermogen onaangetast bieven. Het ostracismus werd in 509 vóór Chr. te Athene ingevoerd door Clísthenes. Het volk moest ieder jaar door stemming bepalen, of er ostracismus zou plaats hebben. Werd deze vraag met ja beantwoord, dan plaatste op de belegde volksvergadering ieder burger den naam van dengene, wiens verwijdering hij noodig achtte, op een ostracon of scherfje.
Wie 6000 stemmen tegen zich vereenigde, moest voor een tijd van 10, later van 5 jaar het land verlaten, doch hij kon door een volksbesluit ook eerder teruggeroepen worden. Het ostracismus was derhalve een staatkundige maatregel, om de vreedzame ontwikkeling van den Staat door de wegruiming van eene schadelijke oppositie te bevorderen. De eerste, die door het ostracismus getroffen werd, was Hipparchus, de zoon van Charmus. Doch ook Clísthenes zelf werd wegens een verbond met Perzië door het ostracismus gebannen, voorts Aristídes (482), Themístocles (459), Cimon (559), Thucydides (444) en eindelijk de volksmenner Hypérbolus (417), na wiens verbanning het ostracismus niet weder werd toegepast.