Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Orleans (naam dynastie)

betekenis & definitie

Orleans is de naam van onderscheidene takken van de Fransche dynastie, van welke twee den troon beklommen. Zij ontleenden hun naam aan het graafschap, later hertogdom Orleans, hetwelk sedert 1344 door de koningen uit het Huis van Valois en vervolgens door die uit het Huis der Bourbons aan jongere zonen werd toegekend. De eerste hertog van Orleans was Philippe, vierde zoon van koning Philippe VI (1344—1375). Daar deze hertog kinderloos overleed, schonk, na den dood der weduwe, Karel VI het leen in 1392 aan zijn jongeren broeder, Lodewijk I, graaf van Valois, geboren den 13den Maart 1372.

Deze, een ridderlijke en begaafde vorst en het hoofd der Fransche aristocratie, werd op aandringen der koningin Isabeau in 1404 door den Koning benoemd tot rijksbestuurder in tijden, wanneer hij zelf — de Koning — door ziekte verhinderd werd het bewind te voeren. Door het verhoogen van drukkende belastingen, wier ontvangst hij in weelde verkwistte, wekte hij den wrevel van het volk, dat zich onder de banier schaarde van Jan van Bourgondië, die persoonlijk door Lodewijk beleedigd was. Na vruchtelooze pogingen om tot eene verzoening te geraken, deed Jan den hertog van Orleans op den 23sten November 1407 te Parijs vermoorden. Uit het huwelijk van laatstgenoemde met Valentine van Milaan waren 5 zonen en 3 dochters geboren. Daarenboven had hij een onwettigen zoon, den graaf van Dunois, ook Bastaard van Orleans genaamd, die de stamvader werd van het geslacht Dunois en Bongueville. Zijn oudste zoon Karel, graaf van Angoulême, derde hertog van Orleans, geboren te Parijs den 26sten Mei 1391, trad eerst in het huwelijk met Isabella, de weduwe van Richard II van Engeland, en daarna met de dochter van den graaf van Armagnac.

Hij plaatste zich aan het hoofd van de adellijke partij der Armagnacs, om den dood van zijn vader te wreken, maar noodzaakte daardoor tevens den hertog van Bourgondië tot een verbond met Engeland. In den slag van Azincourt (1415) kwam hij in Engelsche gevangenschap en herkreeg eerst na verloop van 25 jaren zijne vrijheid. Daarna trouwde hij met Maria van Cleef, eene nicht van den hertog van Bourgondië, en overleed in 1465. Hij heeft gedichten nagelaten, die bij herhaling — het laatst in 1875 — zijn uitgegeven. — Zijn zoon Lodewijk, uit het derde huwelijk, beklom als Lodewijk XII den troon van Frankrijk en vereenigde alzoo de bezittingen van het Huis van Orleans met die der kroon. Koning Frans II schonk voorts het hertogdom aan zijn jongeren broeder Karel, die in 1547 ongehuwd overleed, waarna het hertogdom ten deel viel aan de jongere zonen van koning Hendrik II, namelijk aan Lodewijk, in 1550 als kind overleden, — aan Karel Maximiliaan, die in 1560 als Karel IX den troon beklom, en aan Hendrik, die eerst koning van Polen en in 1574 als Hendrik lIl koning van Frankrijk werd, de laatste uit het Huis van Valois.

Koning Lodewijk XIII uit het Huis van Bourbon schonk in 1626 het hertogdom Orleans en het graafschap Blois aan zijn broeder Jean Baptiste Gaston (geboren den 25sten April 1608 te Fontainebleau) bij zijn huwelijk met Maria de Montpensier. Daar hij meer talenten bezat dan zijn broeder, wekte Gaston den naijver van dezen, die hem eene gebrekkige opleiding deed geven en enkel zijn hartstogt tot het verzamelen van oudheden en kunstgewrochten aanvuurde. De Hertog nam intusschen deel aan alle listen en zamenspanningen tegen Richelieu, ontvlugtte meermalen zijn vaderland, trad in 1632 in het geheim in het huwelijk met Margaretha van Lotharingen en verwierf genade bij zijn broeder en verlof om terug te keeren, waarbij hij zijne medestanders lafhartig verliet. Na ’s Konings dood werd hij stadhouder-generaal des Rijks en oorloogde in 1644—1646 tegen de Nederlanden. In de oorlogen der Fronde voegde hij zich in 1648 bij de ontevredenen, maar legde ook daarbij eene verregaande wispelturigheid aan den dag, zoodat hij zich meermalen met het Hof verzoende. Toen Mazarin in 1652 terugkwam uit zijne ballingschap, verzamelde Gaston troepen ten behoeve van den prins van Condé, waarna hij in 1652 door het Parlement tot luitenant-generaal des Konings werd benoemd. Toen echter de Koning en Mazarin het gezag weder in handen hadden, werd de Hertog naar zijn kasteel te Blois verbannen, waar hij den 24sten Februarij 1660 overleed. Uit zijn eerste huwelijk liet hij 3 dochters achter, en zijne éénige dochter uit het tweede huwelijk was Anna Maria Bouiza, hertogin van Montpensier.

Nu verleende Lodewijk XIV het vrijgevallen hertogdom Orleans aan zijn éénigen broeder Philippe, te voren hertog van Anjou en geboren te St. Germain den 21sten September 1640. Hij werd de stamvader van het thans nog bloeijend geslacht van Orleans. Hij verkreeg daarenboven de hertogdommen Valois en Chartres, de heerlijkheid Montargis, en later ook het hertogdom Nemours en eindelijk Montpensier. Zijne opvoeding werd verwaarloosd en hij gaf zich reeds vroeg over aan eene losbandige levenswijs. In 1661 trad hij in het huwelijk met Henriëtte van Engeland, doch die verbindtenis was niet gelukkig, en toen zij in 1670 plotselijk overleed, vermoedde men, dat zij door haren gemaal vergiftigd was. In 1671 huwde hij op nieuw en wél met de manhafte Elizaheth Charlotte, prinses van de Pfalz. In 1672 nam hij deel aan verschillende veldtogten in de Nederlanden en behaalde in 1677 bij Mont Cassel eene overwinning op den prins van Oranje. Zijn naijverige broeder riep hem daarop terug, waarna hij zich wijdde aan de verstrooiingen van het Hofleven, en den 9den Junij 1701 overleed. — Zijn zoon Philippe II, geboren op St. Cloud den 4den Augustus 1674 en te voren hertog van Chartres, volgde hem op en toonde, schoon nog jong van jaren, bij de belegering van Bergen en in den slag van Steenkerken en dien van Neerwinden veel beleid en moed, zoodat de Koning hem naar het Hof ontbood, waar hij zich aan teugellooze uitspattingen overgaf. In den Spaanschen Successie-oorlog verkreeg hij in 1706 het opperbevel in Italië, waar hij in den slag bij Turijn het onderspit moest delven voor prins Pugenius. In 1707 streed hij in Spanje, bragt er de provinciën Valencia en Aragon tot onderwerping, drong in Catalonië door en maakte zich stormenderhand meester van Lerida. In 1708 veroverde hij Denia en Alicante, noodzaakte Tortona tot eene capitulatie en hield zijn intogt in Madrid. Hij meende aanspraak te hebben op den Spaanschen troon en vatte het voornemen op dien te veroveren. Zoodra dit echter bekend werd te Versailles, wilde Lodewijk hem aanklagen wegens hoogverraad, doch werd daarvan teruggehouden door den hertog van Bourgondië. Toen echter kort daarna niet lang na elkander de Dolfijn, de hertog en de hertogin van Bourgondië en hun oudste zoon, de hertog van Bretagne, overleden, terwijl de troonopvolger (later Lodewijk XV), de achterkleinzoon van Lodewijk XIV en toen eerst 2 jaar oud, ziek werd, beschuldigde het algemeen gerucht Philippe, die zich gaarne met scheikundige proeven bezig hield, van de misdaad van vergiftiging. Dat gerucht kwam echter allengs tot zwijgen, en Lodewijk XIV benoemde hem in zijn testament tot voorzitter van het regentschap. Na ’s Konings dood deed hg zich als begiftigd met het volle koninklijke gezag door het Parlement huldigen, wijzigde het regeringsbeleid, beroofde de Jezuïeten van hunne magt, ontsloeg een gedeelte van het leger en delgde een aanzienlijk deel der schulden van den Staat. Met betrekking tot de buitenlandsche staatkunde knoopte hij inniger betrekkingen aan met Engeland en verzette zich tegen de veroveringspolitiek van Spanje onder Alberoni. Niettemin begunstigde hij den verderfelijken actiënhandel en gaf met zijn voormaligen leermeester, den zedeloozen kardinaal Dubois, aan het Hof en het land het voorbeeld eener schaamtelooze verdorvenheid. Om zich van den last der regéring te ontslaan, deed hij den Koning reeds den 15den Februarij 1723 kroonen en legde het regentschap neder. Toch liet hij na den dood van Dubois zich overhalen, om in plaats van dezen als eerste minister op te treden, maar hij overleed reeds den 2den December 1723. Uit zijn huwelijk met mademoiselle de Blois, eene onwettige dochter van Lodewijk XIV en madame de Montespan, waren, 6 dochters en 1 zoon geboren, terwijl de gravin d’Argenton hem 3 kinderen schonk, van welke echter slechts één gewettigd werd, namelijk Jean Philippe, chevalier d’Orléans, die als grootprior van Frankrijk overleed. — Philippe II werd opgevolgd door zijn zoon Lodewijk, geboren te Versailles den 4den Augustus 1703. Deze trad in het huwelijk met Augusta Maria, prinses van Baden, en overleed den 4den Februarij 1752. — Op hem volgde zijn zoon Lodewijk Philips, geboren den 12den Mei 1725 en aanvankelijk hertog van Chartres. Deze wijdde zich aan de krijgsdienst, nam in 1742— 1744 deel aan den oorlog in de Nederlanden, en werd in 1744 luitenant-generaal, en later gouverneur van Dauphiné. Na den dood van zijne gemalin, prinses Louise Henriette de Bourbon-Conti (1759) vestigde hg zich op een landgoed te Bagnolet, onderscheidde zich door onbekrompenheid van denkbeelden en door weldadigheid, trad in 1773 in het huwelijk met madame de Montesson, en overleed den 18den November 1785. — Zijn zoon Louis Philippe Joseph, geboren te St. Cloud den 13den April 1747, ontving eerst den titel van hertog van Montpensier, en in 1762 dien van hertog van Chartres. Hij onderscheidde zich door een innemend voorkomen, maar tevens door verregaande losbandigheid. In 1778 streed hij dapper in den zeeslag van Ouessant zonder daardoor de door hem verlangde waardigheid van admiraal te erlangen. Nu kwam hij in verzet tegen het Hof, werd bij het uitbarsten der Groote Omwenteling tot afgevaardigde gekozen, schaarde zich aan de zijde van den derden stand en ondersteunde in Julij 1789 te Parijs den opstand met geld, omdat hij heimelijk het voornemen koesterde, zich door middel der revolutie meester te maken van den troon. Het Hof legde hem ten laste, dat hij het oproer der vrouwen te Parijs den 5den en 6den October veroorzaakt had, zoodat men hem onder het voorwendsel eener diplomatieke zending naar Engeland deed trekken, vanwaar hij in 1790, na zijne vrijspraak, terugkeerde, om op nieuw aan de uitvoering van zijn plan te werken. Nadat eene poging tot verzoening schipbreuk geleden had op het wantrouwen van Lodewijk XVI en van het Hof, wierp hp zich in de armen der omwentelingsmannen, werd lid van de club der Jacobijnen, noemde zich Philippe Egalité, werd door de stad Parijs tegelijk met Danton, Robespierre en anderen afgevaardigde naar de Nationale Conventie en voegde zich bij de Bergpartij. Tot schrik van zijne eigene medestanders stemde hij in 1793 vóór den dood van Lodewijk XVI. Nu echter werd hij, als verdacht van pogingen om zich van het Koninklijk gezag meester te maken, in hechtenis genomen, door de revolutionaire regtbank, in weerwil van zijne uitstekende verdediging, ter dood veroordeeld en den 6den November 1798 geguillotineerd. Zijne gemalin, Louise Marie Adelaide de Bourbon, eene dochter van den hertog van Penthièvre, was in 1792 van hem gescheiden, maar werd in 1794 desgelijks in den kerker geworpen, en herkreeg eerst in 1795 hare vrijheid en in 1797 haar vermogen. Zij overleed te Parijs den 23sten Junij 1821. Hun zoon, Lodewijk Philips (zie onder Lodewijk) werd later Koning van Frankrijk.

Lodewijk Philips van Orleans verloor den troon in 1848 en overleed op Claremont in Engeland den 26sten 1850. Zijne gemalin Maria Amalia, prinses van Sicilië, schonk hem 8 kinderen, van welke de oudste zoon, Ferdinand, geboren te Palermo den 3den September 1810, den titel ontving van hertog van Chartres. Na de restauratie der Bourbons vertrok hij met zijne ouders naar Parijs, bezocht er de openbare inrigtingen van onderwijs en werd in 1824 kolonel van een regiment hussaren. Na de troonsbeklimming zijns vaders werd hg hertog van, Orleans en kroonprins van Frankrijk. In 1831 en 1832 woonde hij de expeditie bij in België, in 1835—1840 die in Algérië, ijverde daarna voor de verbetering van het leger, doch overleed den 13den Julij 1849 ten gevolge van een mislukten sprong uit zijn rijtuig.

Zijne gemalin Helena, prinses van Mecklenburg-Schwerin, schonk hem Lodewijk Philips, graaf van Parijs, geboren den 24sten Augustus 1839 en na den dood zijns vaders tot 1848 de vermoedelijke erfgenaam van den troon, en Robert, hertog van Chartres, geboren den 9den November 1840. De eerste, sedert 1864 gehuwd met eene dochter van zijn oom, den hertog van Montpensier, heeft sedert 6 Februarij 1869 een zoon, prins Louis Philippe Robert, en is, zonder den titel van hertog van Orleans te voeren, het hoofd van zijn geslacht, terwijl zijn broeder gehuwd is met eene dochter van den prins van Joinville. De graaf van Parijs werd met zijn broeder opgevoed te Eisenach en nam daarna in het leger der Unie deel aan den Amerikaanschen Oorlog, waarover hij een degelijk werk: „Histoire de la guerre civile en Amerique (1875, 3 dln)” in het licht deed verschijnen. Hij woonde voorts tot 1871 in Engeland en daarna weder in Frankrijk. De overige zonen van Lodewijk Philips zijn: de hertog van Nemours, de prins van Joinville, de hertog van Aumale en de hertog van Montpensier (zie onder die namen).

Na de Restauratie van 1814 herkreeg Lodewijk Philips de niet onaanzienlijke overblijfselen zijner familiegoederen. Deze werden eerst den 22sten Januarij 1852 verbeurd verklaard, door Lodewijk Napoleon, den toenmaligen president der Fransche Republiek. Door den invloed van dezen werd een besluit genomen, dat de familie Orleans in Frankrijk geenerlei eigendom mogt bezitten. Het aanbod der prinsen van Orleans in 1870, om tegen Duitschland te strijden, werd zoowel door het Keizerrijk als door de Republiek van de hand gewezen. Na het sluiten van den vrede werd het verbanningsbesluit echter opgeheven , alsmede de confiscatie hunner goederen, zoodat zij deze, voor zoover zij nog beschikbaar waren, terug erlangden.

De waarde dier goederen werd geschat op 60 millioen francs. Voorts waren de uitzigten van de familie Orleans op den troon niet ongunstig, daar onderscheidene Orléanisten en ook de hertog van Amiale en de prins van Joinville afgevaardigd werden naar de Nationale Vergadering. Geen der leden van dat geslacht had echter de geestkracht, om zich in die dagen van rampspoed met de redding van Frankrijk te belasten. In 1876 werd het stoffelijk overschot der in ballingschap overledenen van Claremont naar Dreux in Frankrijk overgebragt. Daar voorts sommige leden van dat geslacht zich in de armen wierpen der clericalen en de Graaf van Parijs eene overeenkomst met den graaf van Chambord wilde sluiten over de troonsopvolging, is hun uitzigt op de Kroon allengs zoo goed als vernietigd.

< >