Oostzee (De) of Baltische Zee, eene groote, in het algemeen van het zuidwesten zich noordoostwaarts uitstrekkende en in het noorden gaffelvormig gespletene waterkom in het noorden van Europa, is door de Sond, de Groote en de Kleine Belt en het Kattegat met de Noordzee verbonden en door Denemarken, Duitschland (Lübeck, Oldenburg, Mecklenburg en Pruissen), Rusland en Zweden omgeven.
Zij heeft eene grootste lengte van 1550 Ned. mijl en tusschen Duitschland en Zweden eene breedte van 75—220 mijl, eene kustontwikkeling van 8600 Ned. mijl en eene oppervlakte van 6500 geogr. mijl. Zij is eene binnenzee en heeft eene gemiddelde diepte van slechts 63 Ned. el; de diepste plaats — bijna 400 Ned. el — vindt men bij het eiland Gothland.
Haar water is helderder dan dat van den Oceaan en bevat 5-maal minder zout. In het midden van December ontstaan langs de noordelijke kusten breede strooken ijs, welke zich over de smalle baaijen en kanalen uitbreiden en maanden aaneen de scheepvaart belemmeren. In zeer koude jaren worden aanzienlijke gedeelten der Oostzee met ijs bedekt, zooals de geheele Bothnische Golf in den winter van 1875 op 1876.
Ebbe en vloed worden er nagenoeg niet waargenomen; de golven zijn er niet zoo hoog als in de Noordzee, maar hevige stormen bedreigen er dikwijls den zeeman met het gevaar van lager wal. Niettemin is er eene zeer drukke vaart met zeilschepen en stoombooten. In het oostelijk gedeelte der Oostzee heeft men de Bothnische Golf, tusschen Zweden en Finland en door de Alandseilanden afgesloten, alsmede de Golf van Finland, tusschen Esthland en Finland, en in het zuidelijk gedeelte de Golf van Riga, gedekt door de eilanden Dagö en Oesel.
Aan de zuidelijke kust heeft men 3 haffen, het Koerische, Frische en Stettiner Haff, de beide eersten door Iandstrooken (Nehrungen) en de laatste door de eilanden Usedom en Wollin van de zee gescheiden, — alsmede 4 baaijen: die van Dantzig, Pommeren, Neustadt en Kiel.
Van de rivieren (omstreeks 250), die zich in de Oostzee uitstorten, zijn de Trave, de Oder, de Persante, de Wipper, de Stolpe, de Weichsel, de Pregel en de Memel (Niemen), uit Duitschland komende, — voorts de Windau, de Düna, de Narowa en de Newa uit Rusland, — en de Tornea, Lulea, Pitea, Umea en Dalelf uit Zweden de voornaamste. Al die waterwegen brengen de Oostzee met de binnenlanden in gemeenschap, en zij is daarenboven door het Eider- en Sleeswijk-Holsteinsche Kanaal, alsook door het Götakanaal en de meren en rivieren van Zweden met de Noordzee verbonden.
Tot de belangrijkste eilanden der Oostzee behooren in het westen die van Denemarken, namelijk: Seeland, Funen, Falster, Laaland enz., alsmede Bornholm, — voorts: het Pruissische eiland Rügen, de Zweedsche eilanden Oeland en Gothland, en de Russische Alands-eilanden, benevens Oesel en Dagö. Aan de kust van Zweden en Finland heeft men daarenboven vele scheeren of klippen-eilanden.
De noordelijke kusten der Oostzee zijn meestal rotsachtig en steil, doch de zuidelijke meerendeels vlak en zandig. Opmerkelijk is de gestadige daling van het water in de Oostzee; zij bedraagt jaarlijks ongeveer 1 Ned. duim. De belangrijkste handelshavens der Oostzee zijn in Denemarken: Kopenhagen, — in Duitschland: Flensburg, Sleeswijk, Kiel, Travemünde (Lübeck), Rostoek, Stralsund, Stettin, Swinemünde, Neufahrwasser (Dantzig), Elbing, Königsberg met Pillau en Memel, — in Rusland: Libau, Riga, Reval, Narwa, Kronstadt (Petersburg) en Helsingfors-Sweaborg, — en in Zweden: Stokholm, Karlskrona en Ystad.