Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Omer-Pasja

betekenis & definitie

Omer-Pasja, een Turksch generaal, heette oorspronkelijk Michaël Latas en was geboren den 24sten November 1806 te Plasky in het gewest der Militaire Grenzen, werd kadet bij een Oostenrijksch regiment, maar deserteerde naar Banjaloeka in Bosnië, toen hij vernam, dat zijn vader, luitenant bij de administratie, 100 gulden uit de krijgskas aan de speeltafel verloren had en deswege was ontslagen. In 1829 trad hij te Widdin in dienst van den vizier Hoessein-Pasja, omhelsde de Mohammedaansche godsdienst en werd gouverneur der kinderen van Hoessein. Met aanbevelingsbrieven van dezen vertrok hij in 1834 naar Constantinopel, waar hij eene ondergeschikte betrekking erlangde bij het ministérie van oorlog. Kort daarna ontving Omer-effendi, zooals hij zich noemde, eene aanstelling tot leeraar in het schrijven van den prins, later sultan Abd oel Medsjid en tevens den rang van Jüz Basji (kapitein) in het Turksche leger.

Door eene snelle bevordering was hij 4 jaar later reeds kolonel en zag zich in 1839 belast met het bevel over een korps, dat naar Syrië oprukte, om tegen Ibrahim-Pasja te strijden. Hij behaalde eene glansrijke zegepraal op den overmagtigen vijand, en verwierf daardoor den rang van brigadegeneraal. In 1824 werd hij militair gouverneur in den Libanon, maar wegens de veelvuldige klagten der Christenen over de hardvochtigheid van den renegaat, moest hij eerlang die betrekking nederleggen. In 1843 nam hij onder het opperbevel van Redsjid-Pasja deel aan den veldtogt in Albanië, nam den opstandeling Dsjoeleka gevangen en ontving in 1846 het opperbevel in den strijd tegen de oproerige Koerden, welke hij desgelijks tot onderwerping bragt. Toen in 1848 volksbewegingen in de Donauvorstendornmen ontstonden, bezette hij ze te gelijk met de Russen, bombardeerde de kazernen te Boecharest en bleef er militair gouverneur tot in April 1850. In dien zomer dempte hij het oproer van den adel in Bosnië, en in het najaar herstelde hij de rust in de Herzegowina. In 1853 opende hij, tot pasja benoemd, den oorlog tegen Rusland aan de Donau, behaalde den 2den November de overwinning bij Oltenitza, ontzette in 1854 Silistria en trok binnen Boecharest. Hierop begaf hij zich aan het hoofd van 30000 Turken naar de Krim, streed onder de wallen van Sebastópol en scheepte in 1855 met een Turksch korps zich in naar Batoem, om de bedreigde vesting Kars te ontzetten; hij kwam echter te laat.

Vervolgens werd hij gouverneur te Bagdad, viel in 1859 wegens gedurige magtsoverschrijding in ongenade en zag zich in ballingschap vervoeren naar Koerspoet. Reeds in 1861 werd hij echter naar Constantinopel teruggeroepen en belast met het opperbevel in de Herzegowina, waar hij in 1862 den opstand dempte, om vervolgens een voorspoedigen oorlog te voeren tegen Montenegro. In 1864 werd hij tot veldmaarschalk benoemd en aan het hoofd van het 3de armeekorps geplaatst. Hij vestigde nu zijne woonplaats te Monastir. In het voorjaar van 1867 vertrok hij naar Creta, om aldaar een einde te maken aan den opstand, doch in weerwil van zijne onmenschelijke wreedheid slaagde hij niet in deze poging. In den herfst van dat jaar keerde hij naar Constantinopel terug, leefde er ambteloos met den titel van Sardari Ekrem (generalissimus), was in 1858 korten tijd werkzaam als minister van Oorlog, en overleed den 18den April 1871.

< >