Nisjné-Nowgorod, een Russisch gouvernement, grenst in het zuiden aan de gouvernementen Tambow en Pensa, in het oosten en noordoosten aan Ssimbirsk, Kasan en Wjatka, in het noorden aan Kostroma en in het westen aan Wladimir, en telt op 931 geogr. mijl ruim 1271000 inwoners. Het wordt bespoeld door de Wolga en hare talrijke zijrivieren, en door eene menigte meren. De Wolga verdeelt het gouvernement in 2 ongelijke deelen, van welke het kleinste op den linker oever eene lage vlakte vormt en met moerassen en ontoegankelijke wouden is bedekt, terwijl het andere deel, op den regter oever gelegen, uit eene gekloofde hoogvlakte bestaat, die golvend afdaalt naar de rivier en bij haren oever steile wanden heeft ter hoogte van 6O—90 Ned. el. De gesteenten behooren er tot de Permsche, trias- en juravorming, en in den zuidoosthoek heeft men krijtlagen.
Tot de nuttige delfstoffen, die er gevonden worden, behooren zout, ijzer, koper, gips, kalk, turf, moerasijzer en leem. De bosschen zijn er door eene onverstandige houtvelling aanmerkelijk verminderd en bedekken thans naauwelijks 1/4de van den bodem. Ten noorden van de Wolga groeijen alleen naaldboomen; ten zuiden van deze rivier heeft men ook berken en linden. De landbouw voorziet er alleen in het zuidelijk gedeelte in de behoefte aan voedsel. Vele ingezetenen bepalen er zich bij het bewerken van hout en vele andere bij het smeden van ijzer, terwijl er het kammen van wol, het bereiden van leder, het weven van linnen, het vervaardigen van machines, van porselein, van glas, het stoken van brandewijn enz. desgelijks tot de takken van nijverheid behooren. Met uitzondering van 35000 Mohammedanen belijden er nagenoeg alle ingezetenen de Grieksch-Katholieke godsdienst. Men heeft in dit gouvernement meer dan 1000 Grieksch Katholieke-Kerken, doch slechts 351 scholen (1873).
De hoofdstad Nisjné-Nowgorod ligt schilderachtig aan de Wolga en aan den mond der Oka. Zij verheft zich amphitheatersgewijs op den oever der rivier en bestaat uit 3 deelen, namelijk: de op 3 bergen gelegene Bovenstad met het Kremlin (kasteel), vanwaar men een prachtig uitzigt heeft op de vlakte aan den linker oever der Wolga, — de Benedenstad aan den oever der rivier, — en de Koenawina tusschen den linker oever der Oka en den regter oever der Wolga. Er zijn 41 Grieksch Katholieke Kerken, eene R. Katholieke, eene Luthersche, 3 kloosters en eene moskee. Men heeft er eenige inrigtingen van onderwijs, 4 boekhandelaars, 2 schouwburgen, zoutmagazijnen, banken, talrijke winkels en geschikte landingsplaatsen aan de rivier. Er wordt een levendige handel gedreven in zout, graan, metalen en visch. De stad is door een spoorweg met Moskou verbonden, en men heeft den aanleg ontworpen van eene Iijn naar Kasan. Zij is voorts door de Wolga en door de zijrivieren en kanalen van deze in gemeenschap met de Zwarte en Caspische Zee en met de Oostzee. Het aantal harer inwoners (1874) bedraagt ruim 44000.
Vooral is deze stad vermaard door hare jaarmarkt, die het middelpunt vormt van den Européschen en Aziatischen handel. In dien tijd is het aantal harer inwoners vervijf-, ja weleens verzevenvoudigd. De oorsprong van die jaarmarkt ligt in de duisternis van het verledene. Reeds de Boelgaren hielden in het oude Boelgarije beneden den mond der Karna eene jaarmarkt, welke door kooplieden uit de meest verwijderde streken bezocht werd. Zij bleef bestaan onder de heerschappij der Tartaren. Na de verovering van Kasan door de Russen werd zij naar Makarjew en na den brand, die hier in 1816 woedde, in 1817 naar Nisjné-Nowgorod verplaatst.
De schrandere ingenieur-generaal Bethencourt besteedde 5 jaar aan het stichten der vereischte gebouwen , en deze vereischten eene som van 11 millioen roebels. Vooral de kanalen en riolen zijn er meesterstukken van bouwkunst. Sedert 1817 is de omzet op deze jaarmarkt (uitgezonderd in tijden van oorlog) onophoudelijk geklommen, doch het is te voorzien, dat hare belangrijkheid zal afnemen na het voltooijen der spoorwegen, welke zich tot in Azië uitstrekken. Ook is de waarde der aldaar gedurende de jaarmarkt aanwezige goederen, welke in 1874 omstreeks 180 millioen roebels bedroeg, in 1876 tot ruim 169 millioen gedaald. Tot die goederen behooren vooral geweven stoffen, pelterijen, metalen voorwerpen, graan, visch en sterke dranken uit Rusland, terwijl er vele andere waren uit het buitenland worden aangevoerd.