Niobé, in de Grieksche fabelleer de dochter van Tantalus, en de zuster van Pelops, was de gemalin van den Thebaanschen koning Amphion, wien zij 6 zonen en even zooveel dochters schonk. Fier op haar kroost, stelde zij zich gelijk met Leto (Latóna), die slechts 2 kinderen, Apollo en Artemis bezat, en belette het volk, hulde te brengen aan deze godin. Tot straf voor die aanmatiging doodden Apollo en Artemis op één dag de 12 kinderen van Niobé. De ouders konden zulk eene ramp niet overleven; Amphion bragt zich zelven om het leven en Niobé, door smart verstijfd, werd door de godin in een steen veranderd en naar den berg Sipylus in Phrygië verplaatst.
Hier stort deze steen steeds tranen. Deze sage is later gewijzigd en uitgebreid, en door treurspeldichters en kunstenaars tot grondslag gelegd voor hunne kunstwerken. Van die treurspelen van Aeschylus en Sophocles zijn slechts fragmenten bewaard gebleven; doch eene prachtige Niobégroep der oudheid, uit den Esquilijnschen heuvel opgedolven, bevindt zich te Florence. Eene copie van het Grieksche origineel zag Plinius in den tempel van Apollo Sosianns te Rome, en men kon in die dagen niet meer beslissen of het door Praxíteles of Scopas vervaardigd was. Het middelpunt dier groep vormt de edele en verhevene gestalte van Niobé met eene aan hare voeten bezwijkende en het hoofd in haren schoot verbergende dochter.