„De wet verklaart wie Nederlanders zijn”, zegt art. 7 van onze Grondwet, en het tweede lid voegt er bij: „Een vreemdeling wordt niet dan door eene wet genaturaliseerd”. Aan het eerste voorschrift is uitvoering gegeven door de wet van 28 Julij 1850, Stbl. N° 44, die tevens de vereischten voor de naturalisatie vaststelt.
Ieder inwoner van ons land is óf vreemdeling óf Nederlander. Naturalisatie is eene verklaring door den wetgever, dus door eene wet, gegeven, dat een vreemdeling voortaan „Nederlander” zal zijn, en dus zal treden in het volle genot van alle burgerlijke en burgerschapsregten.
Het naturaliséren verschaft iemand het regt van inboorlingschap, zooals het Burgerlijk Wetboek het uitdrukt. Behalve door naturalisatie wordt men het Nederlanderschap deelachtig door geboorte en door afstamming, ’t zij met, ’t zij zonder verband met de vestiging van de woonplaatst in ons land. Onze wetgeving is op dit punt niet bijzonder duidelijk, doordat zij dit onderwerp op twee plaatsen regelt: het Nederlanderschap met betrekking tot de uitoefening van de burgerlijke regten wordt door het Burgerlijk Wetboek geregeerd, en voor zoover het in betrekking staat tot het genot van de burgerschaps- of staatkundige regten, vindt het de plaats van behandeling in de aangehaalde wet van Julij 1850.
Beide wetten erkennen de naturalisatie, en de laatste wet vult het eerste Wetboek aan met de volgende bepalingen omtrent de vereischten voor de naturalisatie: Hij, die genaturaliseerd wil worden, moet den ouderdom van 23 jaren hebben bereikt, en een gevestigd verblijf gehouden hebben in het Rijk, in of buiten Europa, gedurende zes achtereenvolgende jaren met het verklaard voornemen om er gevestigd te blijven. Bij het verzoekschrift tot naturalisatie moet hij aan de regéring de bewijzen overleggen, waaruit vorenstaande feiten blijken, benevens eene verklaring, door hem voor het bestuur zijner woonplaats afgelegd, dat hij voornemens is, om er te blijven wonen.
Naturalisatie kan mede worden verleend tot belooning van uitstekende diensten aan het Rijk in Europa of zijne koloniën en bezittingen bewezen, of om andere overwegende redenen van Staatsbelang. De gewone vereischten , bovenvermeld komen, nu niet te pas. De Koning reikt aan hem, die door de wet is genaturaliseerd, brieven van naturalisatie uit.