Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Merkes van Gendt

betekenis & definitie

Merkes van Gendt (Johannes Gerrit Willem), een verdienstelijk Nederlandsch vestingbouwkundige, geboren te Gendt in de Over-Betuwe den 21sten Februarij 1798, bezocht de Latijnsche school te Nijmegen en was weldra werkzaam als adspirant-ingenieur bij het kadaster. Toen in 1815 de artillerie- en genieschool te Delft geopend werd, ging hij derwaarts en zag zich op 18-jarigen leeftijd benoemd tot tweede-luitenant-ingenieur en adjudant van den generaal majoor der genie Siderius. Hij was ijverig werkzaam aan den opbouw van vestingen in het zuiden des rijks en zag zijne prijsverhandeling: „Over de beste wijze om in verschillenden aard van gronden revêtementsmuren te fondéren” door den commissaris-generaal van Oorlog bekroond. Dit geschrift werd door vele andere gevolgd, bijv. door zijn: „Ontwerp van eene bevestigingsmanier, waarbij de voornaamste der algemeen erkende gebreken van het gebastionëerde stelsel worden ontweken”, — en door het: „Algemeen overzigt van verscheidene, zoo oude als nieuwe practijken betrekkelijk het bouwen van bekleedingsmuren”, dat in het Fransch vertaald en door het ministérie van Oorlog als een belangrijk werk erkend werd.

Nadat hij van 1823—1830 als kapitein-ingenieur te Gorinchem was werkzaam geweest, zag hij zich verplaatst naar Meenen, en bevond zich aldaar bij het uitbarsten van den Belgischen opstand. Daarna ging hij naar Grave en woonde den Tiendaagschen Veldtogt bij. In 1839 werd hij adjudant van den Prins-Veldmaarschalk en behield die betrekking, toen deze in 1840 den troon beklom. Na het overlijden van dien Vorst werd hij adjudant in buitengewone dienst en wederom geplaatst bij het wapen der genie, klom op tot den rang van kolonel, en overleed te Dordrecht den lOden October 1859. Hij was ridder van de Orde van den Nederlandschen Leeuw, kommandeur van die der Eikenkroon, van de Russische Orde van St.

Anna, van die van den Witten Valk, ridder, later officier van het Legioen van Eer, ridder der Zweedsche Orde van het Zwaard en van de Orde van de Würtembergsche Kroon. Bij herhaling werden verhandelingen van zijne hand bekroond, o. a. in 1837 eene door de Koninklijke Académie van krijgswetenschappen te Stokholm, en in 1838 eene door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap. Hij was lid van onderscheidene geleerde genootschappen en in 1846 met zijne wettige nakomelingen in den Nederlandschen adelstand opgenomen. Van zijne geschriften vermelden wij nog: „Inleiding tot de beoefening der vestingbouwkunde (1825, 2 dln)”, — „Verhandeling over het belang der vestingen van den Staat (1826, 2 dln)”, — „Verhandeling over het uitslaan en inwateren van binnenmuren en holle bogen (1817)”, — „Stelsel der oorlogsvuurpijlen naar Congreve, Montgerie enz. (1829)”, — „Algemeen overzigt der permanente versterkingskunst (1836)”, — „Beschouwingen en bijdragen tot de kennis der verdediging van Nederland (1857)”, — benevens verhandelingen en opstellen in tijdschriften.

Merle d’Aubigné Merle d’Aubigné (Jean Henri), een bekend Fransch godgeleerde, geboren te Genève den 16den Augustus 1794, studeerde aldaar in de theologie, vertoefde eenigen tijd te Berlijn en werd daarna predikant bij de Waalsche gemeente te Hamburg, 1823 aan de Hofkapél te Brussel, keerde in 1830 naar Genóve terug en was er als hoogleeraar werkzaam aan de school van het Evangelisch genootschap. Hij overleed aldaar den 21sten October 1872. Van zijne geschriften vermelden wij: „Histoire de la réformation du XVI siècle (1835—1847, 4 dln; 2de druk 1861—1862, 5 dln)”, — „Histoire de la réformation en Europe aux temps de Calvin (dl 1—7, 1862— 1876)”, — „Le protecteur, ou la république d’Angleterre aux jours de Cromwell (1848)”, — en „Trois siécles de luttes en Ecosse (1849)”.

< >