Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Martena

betekenis & definitie

Martena is de naam van een aanzienlijk Friesch geslacht. Tot de merkwaardigste leden behoorden:

Hessel van Martena, in 1164 door zijn vader naar Friedrich Barbarossa gezonden, die hem om zijne dapperheid tot ridder sloeg en tot overste van 10000 man paardevolk benoemde. Als gezant des Keizers op reis, werd hij door den zoon van den graaf van Anhalt, die evenals hij de dochter van den graaf van Stolberg ten huwelijk begeerde, aangevallen en doodelijk gewond.

Hessel van Martena, den 6den Augustus 1306 gekozen tot potestaat van Friesland. Hij was een vredelievend man, maar moést oorlog voeren tegen den Graaf van Holland, en overleed den 6den Augustus 1312.

Hessel van Martena, in het laatst der 15de en in het begin der 16de eeuw een ijverig voorstander der Schieringers. Hij bevorderde de onderwerping der Friezen aan den Hertog van Saksen, voerde in 1600 het bevel bij het beleg van Franeker en vertegenwoordigde den Hertog na het overwinnen der Verkoopers. Vermoedelijk was hij in 1505 grietman van Franekeradeel en in 1508 van Menaldumadeel. Hfl bevorderde de teregtstelling van Gerbrand Mockema en Jemme Herjuwsma, legde in 1515 met 56 edelen den eed van hulde af aan Karel van Oostenrijk en werd kort daarna door diens stadhouder, Floris van Egmond, tot ridder geslagen. In 1516 werden zijne echtgenoote en 3 dochters op de Zuiderzee door de Geldersche Friezen gevangen genomen en naar Sneek gebragt. In datzelfde jaar begaf hij zich naar Spanje, om Karel V bekend te maken met de treurige gesteldheid van Friesland, was in 1517 tegenwoordig bij het beleg van Sneek en trok daarop naar het Heilige Land, doch overleed op den togt derwaarts te Rhodus. Hij was bezitter van het Martenahuis te Franeker en van de Martenastins te Beetgum en mede-opsteller van de: „Accurata descriptio peregrinationis in Terram Sanctam etc.”, medegedeeld door van hemmen in: „De vrije Fries (III, bl. 219)”.

Doeke van Martena, een broeder van den voorgaande en in 1504 gevestigd op Martena-State te Kornjum. Hij vertrok in laatstgenoemd jaar naar George van Saksen, om Friesland tegen de invoering van het leenstelsel te beschermen.

Kempo van Martena, een zoon van den voorgaande, doctor, ridder en raad van keizer Karel V. Hij was een geleerd en schrander man, die meermalen met belangrijke zendingen werd belast en op aanzoek der Staten van Friesland het „Landboek of Annael” vervaardigde, waarin alles werd opgenomen, wat van de komst van hertog Albrecht van Saksen (1498) tot aan het jaar 1530 in Friesland was voorgevallen. Dit belangrijk geschrift is in het tweede deel van het „Charterboek van Friesland” geplaatst. Hij overleed in 1540.

Doeke van Martena, een broederszoon van den voorgaande. Hij was een ijveraar voor de Hervorming en onderteekende het Verbond der Edelen. Met alle kracht zocht hij den stadhouder Aremberg te bewegen, dat in Friesland de vrijheid van godsdienst zou worden gehandhaafd, daarbij den toorn van dien bevelhebber trotsérend door op het behoud der aloude regten aan te dringen. Hoewel hij in 1568 weigerde den eed aan Spanje af te leggen , was hij bij Caspar Robles zeer gezien. Inmiddels onderhield hij briefwisseling met den prins van Oranje en beraamde een aanslag op Leeuwarden, die evenwel door de tijdige voorzorg van Bolles mislukte. In September 1572 kwam hij met een klein getal aanhangers te Sneek en werd er met gejuich ontvangen.

Toen voorts Joost van Schouwenburg in Friesland kwam, om er zich in naam van den Prins met het stadhouderschap te belasten, wist Martena den vrede te bewaren, doch moest weldra met vrouw en kinderen het land verlaten. De prins van Oranje benoemde hem tot admiraal der Zuiderzee. Intusschen was hij door het Hof van Friesland verbannen, zag zich met naam uitgesloten van de algemeene amnestie en kon eerst na de Pacificatie van Gent naar Friesland terugkeeren. Hier toonde hij zich als lid van Gedeputeerde Staten een warm voorstander der vrijheid, en werd in 1576 drossaart van Harlingen en grietman van Barradeel. Hij was de eerste van de drie gevolmagtigden, die de door Spanje’s Koning aangestelde grietmannen door anderen vervingen, terwijl het nieuwe Hof aan hem den eed aflegde.

Als ijveraar voor de Unie van Utrecht genoot hij het vertrouwen van prins Willem I, die hem belangrijke zendingen opdroeg. Door het volk van Rennenberg gevangen genomen, werd hij van lands wege voor ruim 3000 gulden vrijgekocht. Voorts werd hij landraad van de Maas en kweet zich in die betrekking op loffelijke wijze van zijn pligt. Al zijne bezittingen had hij aan de vrijheid van zijn vaderland ten offer gebragt, en hij overleed den 11den November 1605. Er bestaan eenige Latijnsche gedichten van zijne hand.

< >