Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Martelaars

betekenis & definitie

Van het Grieksche woord guijwii (getuige), noemde men aanvankelijk de zoodanigen, die, ook bloedgetuigen genoemd, de overtuiging, dat hun Christelijk geloof waarheid was, met het opofferen van hun leven bezegelden. Zij, die, met doodsgevaar bedreigd, hieraan ontsnapten, heette men belijders (confessores, ópol.oyyrm). Later bezigde men die beide namen voor alle Christenen, die wegens hun geloof verdrukkingen hadden te verduren van de niet-Christenen.

De Kerk erkent Stéfanus ais den eersten martelaar. Op hem volgden, naar luid der overlevering al de Apostelen, met uitzondering van Johannes, hoewel Seracleon in de „Stromata’’ van Clemens Alexandrinus getuigt, dat ook Matthaens, Philippus, Thomas en Levi (Thaddeus) den marteldood niet hebben ondergaan. De Kerk bewees steeds aan de martelaars de grootste hulde en schreef hun eene buitengewone verdienste toe.

Hunne uitspraken werden beschouwd als goddelijke verordeningen, hunne handelingen als goddelijke daden, en op hunne voorspraak werden, naar men verzekerde, de afvalligen en zondaren hersteld in de gunst van God. Voorts oordeelde men, dat hun dood hunne eigene zonden en die van anderen delgde, evenals de doop, zoodat de marteldood ook wel bloeddoop genoemd word, ja, dat die dood den doop kon vervangen en de vromen terstond in het genot stellen der zaligheid, die hun anders eerst na den jongsten dag zou ten deel vallen. Daarom noemde men de sterfdagen der martelaars hunne geboortedagen. Hunne stoffelijke overblijfselen werden plegtig ter aarde besteld en 'voorts als heilige reliquieën bewaard. Zoo ontstonden de martelaarsfeesten, die welligt reeds tegen het einde der 2de eeuw zijn gevierd.

Men volbragt bedevaarten naar hunne graven; men verkondigde er hun leven en hun lijden en gebruikte er het avondmaal. In de 4de eeuw was het aantal martelaars zoo groot, dat men het Feest aller Martelaren instelde, hetwelk door de Grieksch Katholieke Kerk in de Pinksterweek en door de R. Katholieke op den 26sten December gevierd werd. Men stichtte voorts altaren en kerken ter eere der martelaren en verplaatste hun stoffelijk overschot derwaarts. Dit werd zoozeer overdreven, dat reeds keizer Theodosius I daartegen eene wet uitvaardigde.

Tot in de 5de eeuw bad men voor de martelaren, doch na dien tijd zocht men zich, op aansporing van Augustinus, in het gebed bij de martelaren aan te bevelen. Deze laatste handelwijze werd door paus Innocentius III op Bijbelsche gronden bekrachtigd. Tot aan de 6de eeuw was het aantal martelaren ontzettend toegenomen, en ook na dien tijd breidde het zich uit, terwijl hunne geschiedenis, alsook hunne vereering, met die der Heiligen vereenigd werd.

De geschiedenis der martelaren is in martelaarsboeken (martyrologieën) beschreven. Men vermeldt, dat Clemens Romanus het eerste martelaarsboek ontworpen heeft, doch het beroemdste is het „Martyrologium Romanum”, dat bij herhaling werd uitgegeven. Ieder Christelijk land nagenoeg heeft zijne martelaarsboeken, en men heeft er ook van bepaalde geestelijke orden.

Eindelijk vindt men ook martelaarsboeken van verschillende Protestantsche Kerkgenootschappen.

< >