Na Zumala-Carreguy het merkwaardigst Carlistisch legerhoofd in den voorlaatsten Spaanschen burgeroorlog, werd geboren te Conca in Murcia, trad in 1808 in Spaansche krijgsdienst en zag zich in 1815 bevorderd tot kolonel. Als bezitter van een aanzienlijk vermogen reisde hij in Amerika, Engeland en Frankrijk, en bewees als krijgsman in Zuid-Amerika, waar hij vriendschap sloot met Espartéro, belangrijke diensten. In 1833, toen hij kommandant was van Guipuzeoa, volgde hij den uit Spanje verwezen don Carlos naar Portugal.
Hij woonde onder Zumala-Carreguy de belegering van Bilbao bij en verkreeg na diens dood (1835) het bevel in Biscaye. Den 11den September 1835 behaalde hij bij Arrigoria eene schitterende overwinning op Espartéro, berende Bilbao, waar laatstgenoemde zich ophield, doch viel daarna in ongenade bij don Carlos.
Hij woonde nu ambteloos te Tolosa tot in het midden van 1836 en vertrok toen naar Bayonne, om met de Fransche regéring over eene interventie te onderhandelen. In 1837 ging hij als Carlistisch bevelhebber naar Catalonië, doch keerde kort daarna terug naar Frankrijk, totdat hij na de nederlaag der Carlisten bij Penacerrada (Julij 1838) door don Carlos tot chef van den generalen staf en kort daarna tot opperbevelhebber benoemd werd. Hij bevorderde met kracht de verbetering van het leger, doch eerlang kwam eene zamenzwering der Apostolische partij tegen hem aan den dag. Hij verklaarde den Krien Februarij 1839 aan don Carlos, dat hij 20 dier intriguanten zou laten doodschieten en volvoerde weldra dat voornemen. Die gestrengheid gaf aanleiding tot eene nieuwe zamenspanning tegen hem, zoodat hij de onderhandelingen met de Christino’s begunstigde, welke den 31sten Augustus 1839 eindigden met het Verdrag van Bergara. Hij begaf zich voorts eerst naar Bilbao, toen naar Madrid, werd er lid van het hoog militair geregtshof, doeh verhuisde later naar Chili en overleed in het begin van 1827.