Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Mangifera L.

betekenis & definitie

Mangifera L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Ancardiaceae. Het is veelhuizig (polygamisch) en onderscheidt zich door de volgende kenmerken. De kelk is diep 4- of 5-deelig en zijne slippen bedekken elkander vóór den bloeitijd dakpansgewijs en zijn afvallend, — de bloembladen, ten getale van 4 of 5, zijn ingeplant op het benedenste gedeelte der 4- of 5-lobbige, rondom het vruchtbeginsel geplaatste schijf, — de 4 of 5 meeldraden zijn van binnen op den rand van genoemde schijf vastgehecht, met de bloembladen afwisselend en van onder een weinig zamengegroeid, — de helmdraden zijn elsvormig en de hartvormige helmknopjes springen aan de binnenzijde overlangs open, — het vruchtbeginsel is ongesteeld en éénhokkig en bevat slechts één eitje, — de stijl is zijdelings geplaatst en een weinig gebogen, en de stempel eenigzins stomp, — de vrucht is eene vleezige steenvrucht met een houtigen, van buiten vezeligen, éénhokkigen, éénzadigen steen, — het zaad is een weinig zamengedrukt en bevat geen kiemwit.

De mangifera’s zijn boomen, die in de Aziatische keerkringslanden, inzonderheid op de eilanden, te huis behoren. Zij worden er om hunne aangename vruchten van ouds gekweekt en hebben afwisselend geplaatste, gesteelde, gave, gaafrandige en vinnervige bladeren zonder steunbladen, voorts kleine witte of roodachtige, van schutblaadjes voorziene, gesteelde, okselstandige of tot eindelingsche pluimen vereenigde bloemen. Van de soorten noemen wij: M. indica L., een grooten, hoogen boom met lancetvormige of langwerpiglancetvormige, naar beide uiteinden versmalde, parkementachtige bladeren en eene wijd uitgespreide, een weinig behaarde, eindelingsche pluim, 5 lancetvormige bloembladen en groote, langwerpig-ellipsvormige, groene of gele vruchten. Het vaderland van dezen boom is vermoedelijk Ceylon; hij wordt algemeen tusschen de keerkringen aangekweekt en telt een groot aantal verscheidenheden. Voorts noemen wij M. domestica Rumph. of den tammen mangaboom, die in den Indischen Archipel desgelijks algemeen wordt gekweekt.

Hij heeft minder lange en aan den voet minder versmalde bladeren en vruchten ter grootte van een ganzenei. Hij wordt ook wel voor eene verscheidenheid van M. indica gehouden. Deze laatste draagt voortreffelijke vrachten. Onder de dunne schil van deze ligt een saprijk vruchtvleesch, aangenaam zoet, maar tevens zacht zuur van smaak. — Van de overige soorten vermelden wij: M. laurina BI., die 10 Ned. el hoog wordt en vruchten ter grootte van pruimen draagt, — M. foetida BI. met groote, vuil-groene en grijsachtig bonte vruchten, — en M. Kemanga BI. met ellipsvormige vrachten, die zoo groot als eene kleine meloen en onaangenaam van reuk zijn. Wij geven hierbij eene afbeelding van M. indica en wel in a van een bloeijenden tak op der natuurlijke grootte, in b van eene bloem, 5-maal vergroot, in c van eene vrucht, in d van eene steenkern, en in e van een zaad.

< >