Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Maltézer ridders

betekenis & definitie

Maltézer ridders. Omstreeks het jaar 1048 kochten kooplieden uit Amalfi te Jerusalem eene kerk met een klooster en een hospitaal ten behoeve van arme, zieke bedevaartgangers, en de daarin gevestigde monniken, zich onder de bescherming stellende van den apostel Johannes, ontvingen den naam van St. Johannes broeders, St. Jans-broeders of Johannieten.

Na de stichting van het koningrijk Jerusalem schonk Godfried van Bouillon hun aanzienlijke bezittingen, en de Orde werd door den Paus bevestigd. Deze Orde breidde in de 12de eeuw zich aanmerkelijk uit, daar aan de monniken door den tweeden grootmeester, Raymond de Puy, tevens de verpligting werd opgelegd om tegen de Ongeloovigen te strijden. Zoo vormden zij eene geestelijke ridderorde, namen toe in rijkdom, maar tevens in weelde en ongebondenheid, en hadden hevige twisten met de Tempelridders.

Toen Jerusalem in 1187 weder in handen der Mohammedanen was gevallen, werd de hoofdzetel der Johannieten naar Cyprus verlegd en in 1309 naar Rhodus, dat zij na een zwaren strijd tegen de Turken in 1522 moesten verlaten. Kort daarna (1530) verkregen zij van keizer Karel V het eiland Malta met de nabijgelegene eilandjes in leen, onder voorwaarde, dat zij strijd zouden voeren tegen de Turken en de zeeroovers, en Malta aan Napels afstaan, zoodra het hun gelukt was, zich weder van Rhodus meester te maken. Zij ontvingen toen den naam van Maltezer ridders en vochten onder aanvoering van hun grootmeester Jean de Lavalette, de stichter der evenzoo genoemde stad, met geestdrift tegen de Mohammedanen. Zij hielden er zich staande tot aan de groote Fransche Omwenteling, hoewel zij reeds door de Hervorming hunne goederen in de Protestantsche landen — Engeland en Nederland — verloren hadden. Toen de Engelschen in 1800 Malta veroverd hadden, zochten de Maltezer ridders steun bij den Keizer van Rusland en benoemden dezen tot hun grootmeester.

Dit krenkte echter den Paus en de R. Katholieke Vorsten, zoodat hunne goederen werden verbeurd verklaard. Na den val van Napoleon zocht de Orde zich weder te verheffen, doch zij bezat naauwelijks eene schaduw van hare voormalige grootheid. De Paus verplaatste in 1826 haar kapittel naar Ferrara, en later werden de baliën der Orde in het Lombardisch-Venetiaansch Koningrijk hersteld. In werkelijkheid evenwel is de Orde geheel vervallen, hoewel de Keizers van Oostenrijk en de Koningen van Spanje zich het grootmeesterschap toekennen.

De kleeding der Maltézer ridders bestond in vredestijd in een langen zwarten mantel met een Maltézer kruis (wit met 8 punten) op de borst en op den linkerschouder, — in den oorlog in een rooden wapenrok met een wit kruis op de borst en een op den rug.

< >