Lascy (Franz Moritz, graaf van) of Lacy, Oostenrijksch veldmaarschalk, geboren den 21sten October 1725 te Petersburg, werd opgevoed te Liegnitz en te Weenen. Hij was de afstammeling van een in Ierland gevestigd Normandisch geslacht. Zijn vader, een dapper krijgsman, overleed in 1751 te Riga als gouverneur-generaal van Lijfland. De zoon trad als vaandrig in Oostenrijksche dienst en klom gedurende den Oostenrijkschen Successie-oorlog op tot kolonel.
Bij het uitbarsten van den Zevenjarigen Oorlog redde hij in den slag bij Lowositz met zijn regiment het geheele leger, en zag zich bevorderd tot generaal. Hij onderscheidde zich voorts door zijne dapperheid bij Reichenberg, Praag, Breslan en Lenthen. Hierop benoemd tot kwartiermeester-generaal, hervormde hij het leger in zeer korten tijd en bestuurde in 1758 het ontzet van Olmütz. Hij ontwierp voorts het plan tot de verrassing van Hochkirch en overreedde in 1759 Dam, om bij Maxen tegen Fink op te trekken, wiens korps gevangen genomen werd. Maria Theresia benoemde hem daarop tot veldtuigmeester. In 1760 voerde hij bevel over een afzonderlijk korps, hetwelk na een hoogst vermoeijenden marsch uit Silézië naar Saksen redding bragt aan het Rijksleger.
Daarop rukte hij voorwaarts tot Potsdam. Wegens zijn gedrag in den slag bij Torgau werd hij tot veldmaarschalk benoemd, en na den Vrede van Hubertusburg tot inspecteur-generaal van het leger en tot voorzitter van den krijgsraad. In den Beijerschen Successie-oorlog koos hij eene uitmuntende stelling aan de Elbe bij Jaromirz en werd de vertrouwde vriend van keizer Joseph. In 1788 volgde hij den Keizer in den strijd tegen Tuijkije. De Oostenrpksche cordontroepen waren echter niet bestand tegen den aanval der overmagtige vijanden, slechts met moeite kon Lascy aan de noodlottige gevolgen van dezen rampspoed het hoofd bieden. Hij werd ziek, keerde naar Weenen terug, nam zijn ontslag, en overleed den 24den November 1801.