Langenbeck. Onder dezen naam vermelden wij:
Konrad Johann Martin Langenbeck, een uitstekend Duitsch ontleed- en heelkundige. Hij werd geboren den 5den December 1776 te Hornenburg in Hannover, studeerde te Jena in de geneeskunde en promoveerde aldaar in 1798. Nadat hij voor zijne verdere vorming geruimen tijd te Weenen en Würzburg had doorgébragt, vestigde hij zich in 1802 als privaatdocent te Göttingen en ontving er tevens eene aanstelling aan het académisch hospitaal. In 1803 begon hij in eene daartoe door hem gestichte zaal ontleedkundige voorlezingen te houden en in 1804 werd hij buitengewoon hoogleeraar. In het volgende jaar belastte hij zich tijdelijk met het bestuur der heelkundige kliniek, en in 1807 deed hij het instituut voor chirurgie en oogheelkunde verrijzen.
In 1814 werd hij gewoon hoogleeraar in de ontleed- en heelkunde en chirurgijn-generaal van het Hannoversche leger, waarmede hij naar België trok, alwaar hij tot in 1815 vertoefde. Op zijn voorstel en onder zijne leiding werd in 1829 te Göttingen eene nieuwe ontleedkundige gehoorzaal gebouwd, waarvan hij vervolgens eene beschrijving uitgaf, en in 1844 verkreeg hij den titel van oppermedicinaalraad. Hij overleed den 24sten Januarij 1851. Van zijne geschriften vermelden wij: „Ueber eine einfache und sichere Methode des Steinschnitts (1802)”, — „Abhandlung von der Leistenund Schenkelbrüchen (1821)”, — „Nosologie und Therapie der chirurgischen Krankheiten (1822—1850, 5 dln)”, — „Icones anatomicae (1836—1839, 8 dln)”, — „Handbuch der Anatomie (1831—1847, dl 1—4)”, „ Anatomisch-mikroskopischen Abhandlungen (1848—1851, 4 stukken)”, — en „Bibliothek für Chirurgie und Ophthalmologie (1806—1813, 4 dln)” met „Neue Folge (1815—1828, 5 dln)”.
Maximiliaan Adolf Langenbeck, een zoon van den voorgaande en desgelijks een voortreffelijk heelkundige. Hij werd geboren te Göttingen den 11den Januarij 1818 en wijdde zich aldaar, — voorts te Parijs, Weenen en Berlijn aan de studie der geneeskunde. In 1843 vestigde hij zich als privaatdocent in zijne geboorteplaats en werd er 3 jaren later tot hoogleeraar benoemd. In 1848 echter legde hij zijne betrekking neder en vertrok in 1851 naar Hannover, waar hij zich vestigde als practisch arts en in 1865 tot lid van het hoogst geneeskundig collège benoemd werd. Hij heeft zich door verschillende ontdekkingen een beroemden naam verworven, en van zijne geschriften vermelden wij: „Klinische Beiträge aus dem Gebiete der Chirurgie und Ophthalmologie (1840—1850, 2 dln)”, —„Untersuchungen über die Allantois (1844)”, — „Die Impfung der Arzneimittel (1856)”, — en „Die Isolation des menschlichen Auges (1857).” Bernhard von Langeribeck, een neef van den voorgaande. Hij heeft als heelkundige, vooral door resecties en plastische operaties, een beroemden naam verworven. Sedert 1847 is hij hoogleeraar te Berlijn, en in 1866 was hij arts van den generalen staf bij het leger.