Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kurk-eik

betekenis & definitie

Kurk-eik. Tot het geslacht der eiken (Quercus L.) behooren eenige soorten met altijd groen loof en eene aanmerkelijke kurkvorming. De meest bekende van deze is de gewone kurkeik (Q. suber L.)} die niet hooger wordt dan 12 Ned. el. De schors is eerst glad en wordt allengs kurkachtig, waarna zij er in dikke stukken afvalt. Zijne bladeren zijn langwerpig-lancetvormig, aan den voet afgerond of hartvormig en aan den zoom bogtiggezaagd.

Zij zijn lederachtig, van boven onbehaard en donkergroen, van onderen dun-viltig en lichtgroen. De vruchten staan in trossen in de blad-oksels, meestal 2 aan 2, en de napjes zijn komvormig. Men maakt de kurklaag om de 6 of 8 jaar los van den stam. De opbrengst van de eerste 2 oogsten is niet van de beste hoedanigheid, die der latere is veel beter. Men kan van denzelfden stam tot 18 maal toe eene kurklaag halen. Men vindt dezen boom langs de Middellandsche Zee, vooral in Spanje en Portugal. Wij geven hierbij in a en b afbeeldingen van takken van den kurk-eik op 1/3 de der natuurlijke grootte, — voorts in c van 2 mannelijke bloemen en in d van een takje met vrouwelijke bloemen, allen op 3-voudige grootte. Kurkzuur, een oxydatieproduct van vetten en van kurk, bevat 8 verbindingsgewigten koolstof en behoort tot eene reeks van homologe zuren, die volgens de formule Cn H2n—2 04 zijn zamengesteld.

Deze reeks begint met oxaalzuur (2 verbindingsgewigten koolstof); het volgende lid is malonzuur, en dan heeft men barnsteen zuur (C 4), lipinezuur (C 5), adipinezuur (C 6), pimelinezuur (C 7), kurkzuur (C 8), lepargylzuur (C 9) en sebacylzuur (C 10). Men verkrijgt kurk zuur, wanneer men kurkvijlsel met salpeterzuur kookt totdat de reactie ophoudt, de oplossing tot stroop verdampt en het tot afgescheiden kurkzuur uit warm water omkristalliseert. Het kurkzuur is een wit, aardachtig poeder, dat bij 125° C. smelt, in kristallijnen vorm verstijft, en bij hoogeren warmtegraad sublimeert. Het lost op in 100 deelen water bij 9° C. en in 1,87 deelen kokend water, maar nog gemakkelijker in wijngeest, aether en terpentijnolie. Bij aanhoudend koken met salpeterzuur ! wordt het kurkzuur ontleed, — bij het smelten met kalihydraat ontwikkelt zich waterstof en er ontstaat een zuur, dat naar azijnzuur riekt.

Het kalizout kristalliseert moeijelijk, — het natronzout vormt zeer oplosbare zuilen, — en ook baryt- en kalkzout lossen niet gemakkelijk op. Destilleert men dit laatste met kalk, dan verkrijgt men olieachtige producten. Tot deze behoort het suberon dat bij 176° C. kookt, in de lucht zuur wordt, en, met salpeterzuur gekookt, weder kurkzuur levert. Vrij kurkzuur doet alleen eene loodsuikeroplossing neerslaan. Men verkrijgt kurkzuur aethyl-aether, als eene kleur- en bijna geurlooze, bij 270° C. kokende vloeistof, wanneer men kurkzuur met wijngeest en zwavelzuur verwarmt.

< >