Kraanvogel (Grus) is de naam van een vogelgeslacht der reigerachtige Steltloopers. Het telt onderscheidene soorten en onderscheidt zich door lange dunne pooten en door een langen, scherpkantigen snavel, terwijl zijne neusgaten in eene lange, met eene weeke huid bedekte sleuf gelegen zijn. Zijn hals is lang, — zijne vleugels zijn breed en groot, en zijn staart is met fraaije vederen versierd. Tot verblijfplaats kiest hij uitgestrekte heidevelden en moerassen, zoodat men hem vooral aantreft in de vlakten van Hongarije en in de steppen van Rusland en Polen, terwijl hij in Duitschland en in ons Vaderland zelden voorkomt.
In een kunsteloos nest van riet en biezen, in het moeras op eene schier ontoegankelijke plaats gebouwd, legt het wijfje 2 groenachtig rood en grijs gevlekte eijeren. De kraanvogels zijn gezellige dieren, welke in troepen leven, doch zij zijn zeer schuw en waakzaam, zoodat er altijd, bij dag en bij nacht, de wacht houden en bij elk onraad gerucht maken. Hun voedsel bestaat vooral in zaden, knoppen en vruchten, —voorts eten zij wonnen, kikvorschen en muizen. Men kan hen ligt temmen, en zij toonen dan veel verstand. Zijn zij in de menagerie gewend, dan onderscheiden zij zich door een bevalligen ligchaamsvorm, door hunne deftigheid en door het gezag, dat zij hebben over het andere pluimgedierte.
Zij handhaven de orde, maken een einde aan elken twist en staan de zwakkeren bij. De gewone kraanvogel (Grus cinerea) wordt 13 Ned. palm hoog, is aschgraauw en heeft eene roode, kale plek aan het achterhoofd; deze soort is de eenige die in Europa gevonden wordt, en zij heeft door de ballade van Schiller eene zekere vermaardheid verkregen. In de dierentuinen heeft men onderscheidene fraaije soorten van kraanvogels, onder anderen het Juffertje van Nimidië (Grus virgo), die slechts eene Ned. el hoog is, maar sierlijke witte vederbossen achter de ooren draagt. Wij geven hierbij de afbeelding van den kop van den gewonen kraanvogel.