Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Korhoen

betekenis & definitie

Korhoen (Tetrao tetrix L.) is de naam van een vogel, die tot de groote familie der Hoenderachtigen en tot de groep der Boschhoenders behoort. Men vindt hem in geheel Europa, vooral in de boschrijke en bergachtige gewesten, waar hij de voorkeur geeft aan berkenwouden, weshalve de Duitschers hem Berkhuhn noemen. Hij onderscheidt zich door een sterken, zeer gewelfden bovensnavel, aan wiens wortel zich in eene met vederen digt bedekte huid de ronde neusgaten bevinden. Zijne wenkbraauwen zijn onbehaard en met eene rimpelige, vaak levendig gekleurde huid bedekt, de pooten tot aan de teenen toe met vederen begroeid, de teenen sterk, met smalle tusschenliggende vliezen en langs de kanten met wratachtige verhevenheden voorzien, de achterteenen kort en hoog ingeplant, de vleugels kort en gewelfd met slagpennen, van welke de 4de de langste is, en de staart is met 18 staartvederen versierd.

De hanen, door een aantal hennen omringd, onderscheiden zich door hunne fraaije vederen. De korhoenders voeden zich met bessen, zaden, knoppen, insecten en wonnen, — zij vliegen zeer slecht en maken daarbij veel geraas, maar hebben een zeer fijn gehoor en gezigt. De haan wordt ruim zoo groot als een tamme haan en wel eens 2 Ned. pond zwaar. De kleur zijner vederen is gewoonlijk donker zwart, namelijk aan den hals en aan het onderste gedeelte van den rug, met een blaauwen weerschijn, — voorts heeft hij een witten band over de vleugels, witte vlekken onder den buik, twee bruine strepen op de slagpennen en dikke, donkerroode, naakte, met wratten begroeide kringen om de oogen. De staartvederen zijn naar beide zijden haakvormig omgebogen, zoodat zij een gaffel vormen, waaraan men den vogel dadelijk herkent. De Alpenjagers in Tyrol — zelfs de Parlementsleden aldaar — versieren met zulke staartvederen hunne hoeden. De hen is veel kleiner dan de haan, wordt zelden zwaarder dan 1 Ned. pond, heeft bont-roestkleurige, met zwarte vlekken geteekende vederen, een witten band over de vleugels en een korten, weinig gegaffelden staart met zwarte randen. Somtijds bevinden zij zich ten getale van 20 bij een enkelen haan.

In Zwitserland houden de korhoenders zich vooral op in opene wouden, waar het kreupelhout allerlei bessen oplevert, — in Duitschland vindt men hen meestal in hooge loofwouden, — en diep in het noorden kiezen zij de vlakte tot woonplaats. Dikwijls verwisselen zij van verblijf, zonder evenwel tot de trekvogels te behooren. In den winter voeden zij zich met boomknoppen, vlierbessen enz., in het voorjaar met allerlei spruiten, en des zomers daarenboven met insecten, wormen en slakken. In Maart neemt de paartijd een aanvang en de hanen strijden dan met uitgespreiden staart en slepende vleugels om een toom hennen, terwijl zij hunne snavels als wapens gebruiken. Na dat tijdperk leeft het gezin der korhoenders zeer rustig. De hennen maken nesten in het digte kreupelhout, en ieder van haar legt daarin 7 tot 14 gele, bruingestippelde eijeren, wier grootte met die van gewone hoendereijeren overeenkomt. Zij broeden gedurende 3 weken en verzorgen en verdedigen de daarna uitkomende kiekens, die eene maand later kunnen vliegen en tot aan het volgende voorjaar onder de bescherming der moeders blijven. De korhoenders leveren een heerlijk gebraad, en vooral het mannetje, met kop en staartvederen op den schotel prijkende, is een sieraad van den feestdisch.

< >