Een Grieksch staatsman, geboren in 1788 te Syrakos, eene kleine stad in de nabuurschap van Janina, studeerde in Italië in de geneeskunde, verwierf te Bologna den doctorsgraad en vestigde zich in 1810 als arts in zijn vaderland. Reeds vroeg stelde hij groot belang in de onafhankelijkheid van zijn geboortegrond en werd lid van de door Rhigas gestichte hetaerie (genootschap). Ook behoorde hij tot de Grieken, die zich naar Napoleon spoedden, toen deze zich te Milaan bevond, om hem tot het bevrijden van Griekenland aan te sporen. Aan het Hof van Ali-pasja van Janina, die hem tot lijfarts van zijn zoon Moektar-Bey benoemde, kwam Kolettis in aanraking met de merkwaardigste personen van Epirus, alwaar toen eene groote gisting heerschte.
In 1821 was hij de eerste, die in zijne geboorteplaats het vaandel van den opstand ophief. Daar echter de opstandelingen in Epirus niet sterk genoeg waren tegenover de Turken, begaf hij zich naar den Peloponnesus en voegde er zich hij de partij, welke een wettig centraal bestuur — geene oorlogsregéring — verlangde. Op den lsten (13den) Januarij 1822 onderteekende hij als afgevaardigde op het Congrés te Epidaurus de onafhankelijkheidsverklaring en de grondwet van Epidaurus. Hij werd alstoen tot minister van Binnenlandsche Zaken benoemd, later tot exarch van Euboea, waar hij bij Karysthus eene schitterende zegepraal op de Turken behaalde, en in 1824 tot lid van het Uitvoerend Bewind. Hij had grooten invloed op het beleid der zaken en wendde het aan tot onderdrukking der oligarchische partij, aan wier hoofd zich Theodoor Kolokotronis bevond.
Toorts toonde hij zich, als voorstander van de Fransche partij, een hartstogtelijk tegenstander van Maurokordatos, die aan de spits der Engelsche stond. Tegen het einde van 1826 en in het begin van 1827 berustte, behalve op Karaïskakis, vooral op Kolettis de last van het oorlogsbestuur in Oost-Griekenland. In het voorjaar van 1827 bevorderde hij met kracht de zamenroeping der Nationale Vergadering te Troezene, alwaar Kapodistrias tot president van Griekenland gekozen werd. Laatstgenoemde benoemde hem tot lid van het Panhellenium en belastte hem met de zorg voor de organisatie der onregelmatige troepen in Roemelië.
Kolettis voldeed aan de wenschen van den President, voorzoover hij die in overeenstemming achtte met het algemeen welzijn, en gedurende het laatste tijdperk van het bewind van Kapodistrias behoorde hij als senator tot de oppositie. Na het vermoorden van den President werd hij met zijn doodvijand Kolokotronis en August Kapodistrias lid der voorloopige regéringscommissie, omhelsde in 1831 de zaak der oppositiepartij uit Roemelië en zorgde, door deze bijgestaan, dat Kapodistrias in 1832 werd bedankt. Na diens val werd Kolettis tot lid der regéringscommissie gekozen, welke tot aan de komst van het Beijersche regentschap aan het hoofd der zaken stond in Griekenland. Hij was een der eersten, die koning Otto onvoorwaardelijk erkenden, zag zich door dezen tot minister van Binnenlandsche Zaken en tot voorzitter van het Kabinet benoemd, vertrok in 1836 als gezant naar Parijs, doch keerde in 1844 terug, om in Griekenland de portefeuille van Buitenlandsche Zaken te aanvaarden, welke hij behield tot aan zijn dood in 1847. Men vermeldt dat hij bij de verkiezingen van afgevaardigden dikwijls zijne toevlugt nam tot schandelijke omkooperij, om personen naar zijn wensch te doen benoemen.