Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Ketelsteen

betekenis & definitie

Ketelsteen ontstaat in de stoomketels als eene min of meer dikke korst, die er de binnenwanden bedekt en gevormd wordt door aardachtige zelfstandigheden, zooals koolzuren kalk, gips enz., welke zich in het bronwater bevinden. Zulk een dikke aanslag verhindert het doordringen van de warmte en stelt de ketelwanden bloot aan het gevaar van verbranden, zoodat men gedurig die korst moet wegruimen, hetgeen veel moeite kost. Men heeft dan ook onderscheidene zoowel mechanische als chemische middelen aangewend om de vorming van dien aanslag te verhinderen. Tot de mechanische behoorde het werpen van stukken glas, porselein enz. in den ketel, opdat deze door schuring de wanden zouden vrijwaren van de steenkorst.

Het is echter gebleken, dat dit middel eer nadan voordeelig is, daar het alleen op den bodem van den ketel werkt en de glas- en porseleinbrokken zich somtijds met den ketelsteen aan de wanden vasthechten. Betere uitkomsten heeft men gezien van organische en bepaaldelijk slijmerige stoffen, die in den ketel werden geworpen, zooals aardappelen, zemelen, stroop, dextrine enz., waardoor eene vaste zamenvoeging der kristallijne deeltjes van den ketelsteen belemmerd werd en deze eene broosheid verkreeg, die het wegruimen gemakkelijk maakte. Onder de scheikundige middelen zijn vooral soda, potasch, koolzure ammonia, baryt, bijtende kalk, salmiak, tinzout enz. aanbevolen. Van deze werken alleen de laatste twee op den reeds gevormden ketelsteen; vooral het salmiak wordt zeer aangeprezen, daar dit den neerslag allengs oplost, evenals zoutzuur, zonder een schadelijken invloed te hebben op het ijzer. Het vormt met koolzuren kalk chloorcalcium en koolzure ammonia, welke met den waterdamp ontwijkt. Koolzure alkaliën doen de gips in de gedaante van koolzuren kalk neêrslaan; bevinden zij zich in voldoende hoeveelheid in den ketel, dan wordt het ontstaan van den ketelsteen belet. Zeer doelmatig is ook de toevoeging van baryt, hetwelk desgelijks koolzure zouten en gips doet neêrslaan; hierbij echter heeft men waterreservoirs noodig.

Vooral voor stoomschepen, die de zee bevaren, is het van belang de vorming van ketelsteen te voorkomen, daar het moeijelijk is den ketel op eene langdurige reis behoorlijk schoon te houden. Volgens Cousté bestaat de ketelsteen van het zeewater hoofdzakelijk uit gips met geringe toevoegselen van waterhoudende koolzure magnesia, vrije magnesia en sporen van ijzeroxyde, aluinaarde en kiezelaarde, en hij vindt het beste voorbehoedmiddel in het verwijderen van het water uit den ketel vóórdat dit het verzadigingspunt met betrekking tot gips bereikt heeft. Dit punt ligt bij gewone drukking en 15° C. bij 13° B., doch bij elken atmospheer hooger ook 15° B. lager. Intusschen zoekt men* het gebruik van zeewater zooveel mogehjk te beperken dooiden gebezigden damp te verdigten en aldus weder tot voeding van den ketel aan te wenden.

< >