Kars, eene vesting, te voren de hoofdstad van een afzonderlijk ejaleet en thans van een liwa van het ejaleet Erzeroem of Turksch Armenië, ligt 24 geogr. mijl ten noordoosten van Erzeroem en 8 geogr. mijl ten zuidwesten van de Russische grensvesting Gumri of Alexandropol, 1900 Ned. el boven de oppervlakte der zee in de uitgestrekte, mild-besproeide, met dorpen versierde hoogvlakte van Sjiragh, aan de oostzijde van een geweldig rotsgevaarte en aan de Kars-Tsjai (Akhoerean), die hier door een diep dal eerst noord-, dan oostwaarts vloeit en tusschen Gumri en de bouwvallen van Ani zich uitstort in de Arpatsjai. De huizen, meestal met meer dan ééne verdieping voorzien, zijn grootendeels van zwarte basaltblokken gebouwd, de straten eng en morsig. Deze stad is de zetel van een pasja en van een Armenischen bisschop; ook is zij eene vermaarde bedevaartsplaats der Mohammedanen, dewijl er zich hooggevierde moskeeën en de graven van onderscheidene Heiligen bevinden. Daar zij niet ver van de grenzen van Rusland verwijderd is, bezit zij eene bonte bevolking van Turken, Koerden, Armeniërs, Georgiërs en Perzen, wier aantal in het begin dezer eeuw op 50000 werd geschat.
Velerlei rampen — inzonderheid hare verovering door de Russen in 1828 — hebben haar zeer ontvolkt, zoodat zij er thans slechts 12000 telt. De nijverheid bepaalt er zich hoofdzakelijk tot de vervaardiging van wollen stoffen, tapijten en vilt. De doorvoerhandel is er aanzienlijk; tot de uitvoerartikelen behooren er graan, hout en zout. De vesting wordt als de sleutel van Klein-Azië beschouwd; zij is een onregelmatige veelhoek van steenklompen met een dubbelen wal en 4 torens. In den noordwesthoek verheft er zich de citadèl, die zeer sterk is, maar beheerscht wordt door de nabijgelegene bergen. Op den oostwaarts gelegen Karadagh zijn echter sedert 1855 aanzienlijke versterkingen aangebragt, en men heeft daarenboven het geheele stadsgebied door vestingwerken omringd. — In de 9de en 10de eeuw was deze stad de zetel van een Armenisch vorstenhuis.
In de 11de eeuw kwam zij in de magt der Seldsjoeken, in de 13de in die der Mongolen, en in 1387 werd zij door Timoer verwoest. Gedurende de Perzisch-Turksche oorlogen werd zij meermalen belegerd en ingenomen, en in 1828 maakte de Russische veldheer Paskewitsj zich van de stad meester, waarna de citadèl bij verdrag overging. In den Krim-oorlog werd Kars op last van den Engelschen generaal sir Fenwick Williams door den luitenant-kolonel-ingenieur Atwell Lake in eene sterke vesting herschapen. Een storm der Russen werd afgeslagen, doch de belegering duurde voort, de bezetting werd door chólera en hongersnood geteisterd en er was geene hoop op ontzet, zoodat generaal Williams den 27sten November 1855 de vesting en 3 dagen later zich zelven met 12000 man moest overgeven. Na den Vrede van Parijs (1856) werd de stad weder door de Russen ontruimd.