Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kantelaar

betekenis & definitie

Kantelaar (Jacobus), een verdienstelijk Nederlandsch letterkundige, geboren te Amsterdam den 22sten Augustus 1759, studeerde te Amsterdam en te Leiden in de letteren en godgeleerdheid en werd in 1789 proponent na het verdedigen van een „Specimen observationum criticarum ad guaedam Veteris Testamenti loca.” Nadat hij in zijne geboorteplaats een der oudste predikanten eenigen tijd had bijgestaan, werd hij in 1782 beroepen te Westwoud en in 1783 te Almelo. Hij omhelsde in 1786 met geestdrift de zaak der Patriotten, zoodat hij bij de Prinsgezinden in ongenade viel en het volgende jaar, bij de tusschenkomst der Pruissen, zich genoodzaakt zag zijn ambt neder te leggen, waarna hij zich te Amsterdam uitsluitend wijdde aan de beoefening der fraaije letteren. Later vertrok hij naar Kampen. Hier was hij weldra lid van het stedelijk bestuur en zag zich na de omwenteling van 1795 vanwege de provincie Overijssel afgevaardigd naar de eerste Nationale Vergadering.

Hij was er eenigen tijd voorzitter en wist eene standvastige verdediging der beginselen van regtvaardigheid met gematigdheid te verbinden. Zijn roem als welsprekend, ijverig en bekwaam volksvertegenwoordiger was zoo groot, dat niet minder dan 14 kiesgenootschappen hem naar de tweede Nationale Vergadering afvaardigden. De geschiedenis leert, dat hij zich op eene uitstekende wijze kweet van zijne taak. Ondank was echter ook zijn loon. Bij de omwenteling van 22 Januarij 1798 werd hij in hechtenis genomen.

Toen men hem voorts den 12den Junij daaraanvolgende op vrije voeten stelde en hem onderscheidene eervolle en voordeelige bedieningen wilde opdragen, wees hij ze alle van de hand en keerde tot het ambteloos leven terug. Om in de behoefte van zijn huisgezin te voorzien, vestigde hij te ’s Hage een bankierskantoor, hetwelk hij na verloop van 12 jaren wegens een aanval van beroerte moest sluiten. Daarna vertrok hij naar zijn buitenverblijf Landwijk bij Zwolle en overleed aldaar den 7den Junij 1821. Van zijne geschriften noemen wij: „De invloed der ware verlichting op het lot der vrouwen en het huwelijksgeluk (1793)”,—„Bijdrage tot bevordering der schoone kunsten en wetenschappen (met Feith, 1793— 1796, 3 dln)”, —„Lofrede op H. A. Schultens (1794)”, — „Euterpe (met Siegenbeek, 1810, 2 stukken)”, — „Verhandeling over het herdersdicht (1813)”, met goud bekroond, — en onderscheidene opstellen in tijdschriften.

< >