Indianen noemt men de oorspronkelijke bewoners van Amerika. Zij ontvingen dien naam van de eerste ontdekkers des lands, die in den waan verkeerden, dat zij het oostelijke strand van Indië hadden bereikt. De Indianen, naar hunne kleur ook Roodhuiden geheeten, vormen een afzonderlijk ras, het Amerikaansche genaamd. Het onderscheidt zich door eene koperroode kleur, sluik zwart haar, een breed, maar niet plat gelaat met scherp geteekende trekken en door een achterwaartswijkend, door een laag-afdalenden haargroei verkleind voorhoofd.
Het spreekt van zelf, dat men over de groote uitgestrektheid der Nieuwe Wereld die kenmerken in veel-gewijzigde vormen aantreft, doch men kan niet ontkennen, dat men van de kust der Noordelijke IJszee tot aan Vuurland bij de verschillende volksstammen denzelfden grondvorm ontwaart, niet alleen in den ligchaamsbouw, maar ook in de gelaatsuitdrukking, in de eigenschappen des geestes en in de taal. Overal leest men op het gelaat der Roodhuiden een somberen, onverschilligen ernst, treurigheid en neêrslagtigheid. Zelfs in buitengewone omstandigheden komt er naauwelijks eenig leven in hunne trekken, en deze ontvangen eene uitdrukking van stompzinnigheid, zelfs bij de edelste stammen, die met heldenmoed en vrijheidsmin bezield zijn, zoodra zulke buitengewone omstandigheden ontbreken, zoodat de Indiaan zich aan zijne overpeinzingen kan overgeven. Hoe woester de stammen zijn en hoe meer zij van hunne vijanden moeten Iijden, des te schuwer en loenscher is hun blik, des te gemeener is de uitdrukking van hun gelaat. Bij stammen, die in een toestand van afhankelijkheid leven, verdwijnt de ruwheid en maakt plaats voor zwaarmoedigheid.
Terwijl met betrekking tot het ligchaam de berigten van ooggetuigen zeer goed overeenstemmen, wijken zij van elkander af in de waardéring van de eigenschappen des geestes. Niet lang na de ontdekking der Nieuwe Wereld moest door eene Pauselijke bul (1537) worden uitgemaakt, of men de Roodhuiden rekenen kon tot het menschelijk geslacht. Naauwkeurige waarnemingen van den nieuweren tijd hebben trouwens beslist, dat men hen, met betrekking tot de vermogens des geestes, niet op ééne lijn kan plaatsen met het Caucasische ras. Zij zijn bekrompener en trager van denkvermogen, minder levendig van verbeelding en niet zoo prikkelbaar van gemoed. De Roodhuid leeft voor het tegenwoordige en bekreunt zich niet om den dag van morgen. Omdat hij zich geene voorstelling kan vormen van de toekomst, gaat hij met onverschilligheid den dood tegemoet en schikt zich als krijgsgevangene in het vreeselijkst lot. Zijne luiheid en zorgeloosheid kan men daaruit gemakkelijk verklaren, en zijne kortzigtigheid is desgelijks oorzaak van zijne onmatigheid in tijden van overvloed, van zijne kalmte in dagen van gebrek, van zijne onverschilligheid voor alle maatregelen, welke zijn maatschappelijken toestand zouden verbeteren.
Zijne volkomene rustigheid zoekt hij voorts door gewoonte en zelfbeheersching duurzaam te maken. Koestert hij echter eenmaal de overtuiging, dat men hem beleedigd heeft, dan vervolgt hij onvermoeid zijn vijand met al de heimelijke listen van een roofdier, totdat hij zijne wraakzucht bevredigd heeft. Wraakzucht is de oorzaak van de wreedste martelingen onder de Indiaansche stammen, van het stelsel van bloedwraak, van onophoudelijke oorlogen en zelfs van de gewoonte om het vleesch hunner vijanden te eten. Hij smaakt bij die gelegenheid een woest en bandeloos genot. Zelfs de ijverigste verdedigers der Indianen ontzeggen hun het gevoel van liefde en mededoogen. Zij bekreunen zich niet om het leed van anderen, zoodat hunne slaven zich in een hoogst ellendigen toestand bevinden.
Evenmin als een doordringend verstand, hebben de Indianen eene levendige verbeelding, zooals blijkt uit hunne sagen, hunne godsdienstige denkbeelden en hunne poëzij. Alleen de Noord-Amerikaansche stammen staan in dit opzigt op hoogeren trap. Zelfs de godsdienstige begrippen der inwoners van Mexico en Peru waren weinig geëvenredigd aan hunne voormalige beschaving. Bij het beschouwen van hunne bouw- en kunstgewrochten ontwaren wij, dat men er schoonheid en verscheidenheid van vormen vruchteloos zoekt. De Amerikaan heeft een afkeer van afgetrokkene denkbeelden, zoodat het verhevene in de godsdienst hem niet aantrekt en hij zich met het ontstaan van het heelal weinig bemoeit. Hoewel er inboorlingen waren in de 16de eeuw, die zich op de Europésche wetenschap toelegden en zelfs geschriften leverden, bleef de wiskunde hun vreemd, daar het vatten van getalsverhoudingen hun groote moeite kost.
De geringe ontwikkeling van hun denkvermogen openbaart zich ook in hunne taal, die over de volle lengte der Nieuwe Wereld bij alle stammen denzelfden grondvorm heeft. Zij behoort tot de klasse der synthetische talen, die de verschillende deelen der rede zamenvoegt, geene juiste ontleding van een denkbeeld toelaat, dubbelzinnig en onzeker blijft en van een tragen gedachtengang getuigt. Gelijk eene synthetische taal niet tot eene organische kan opklimmen, zoo kan ook de Indiaan zich niet verheffen tot een hoogeren trap van ontwikkeling. De ervaring heeft dit trouwens geleerd, daar de pogingen der zendelingen, om hen tot een hoogeren trap van beschaving te brengen, vruchteloos zijn geweest. Waar de Indianen in aanraking kwamen met de Europeanen, hebben zij van deze veel meer de slechte dan de goede eigenschappen overgenomen.
Het is hoogst moeijelijk, de talrijke nog bestaande, sterk verminderde of reeds uitgestorvene Indianenstammen in bepaalde groepen en familiën te rangschikken. Wij moeten dus zeer dankbaar zijn voor ’t geen — inzonderheid in Noord-Amerika — in dit opzigt geschied is. Men onderscheidt hier, vooral op grond van het verschil van taal, de volgende stammen: De Eskimo's, die het noordelijk poolgewest, Groenland, de eilanden der Poolzee, benevens een groot gedeelte der kust van het voormalig Russisch Amerika bevolken en in 3 afdeelingen — de Groenlanders, de eigenlijke Eskimo’s en de bewoners van de kust der Stille zee — gesplitst worden; — de Aleoeten op een gedeelte van Alasjka en op de Aleoetische eilanden; — de Athapaskische volkeren, in 4 onder-afdeelingen verdeeld, namelijk de eigenlijke Athapasken (Chepewyan enz.), die zich ten zuiden van de Eskimo’s over een groot gedeelte van het Hudsonsbaai-gebied uitstrekken, de verder noordwestwaarts wonende Kinaï-volkeren, grootendeels in voormalig Russisch Amerika gevestigd, de zuidoostwaarts ver verspreide Apachen, en eindelijk de kleine groep der Tlatskanaï, Kwalhioqua, Umpqua en Hoopah in Washington, Oregon en Noord-Californië;
— de talrijke afdeelingen der wijd verspreide Algonkin-Lenape familie, die 5 hoofdgroepen telt, namelijk eene eerste met de Knistinaux (Orees), de Montagnards, Nascopies, Ojibwaijs (Chippeway’s), Ottawa’s, Potowatomies en Missinsig; eene tweede met de Sherhatapoosh en Scoffies aan de noordelijke oevers der Golf van St. Laurens, de Micmacs ten westen van die Golf, op Nieuw-Schotland, kaap-Breton en Newfoundland, de Etchemins en Abenakis; eene derde met de Algonkins langs de kusten van den Atlantischen Oceaan, van welke onderscheidene magtige stammen verdwenen zijn, terwijl ook van de Delaware’s en Nantikoke’s weinig overbleef; eene vierde met de Menomenie’s, Miami’s, Piankishaw’s, de nagenoeg uitgeroeide Illinois, de Saukie’s, Foxe’s, Kickapoos en Shawnoe’s; en eene vijfde aan den bovenloop van de Saskatsjewan en de Missouri, namelijk de Kena (Bloed-Indianen), de Satsikaa (Zwartvoeten), de Piekan en Arrapahoes met de Atsina’s, — de familie der Irokezen, — de Tsjirokezen, — de Catawba en Woocans, — de Choctaw-Muskogee-volkeren, met de beide voorgaanden somtijds Apalachen of Florida-volkeren genoemd, waartoe de Muskogee (Creeks), Chickasaw, Choctaw, Hitsjitee, Seminolen enz. behooren, — de Uchee, — en de Natchez. Tusschen de Mississippi en het Rotsgebergte wonen de Sioux (DacotaIndianen); tot hen behooren de 7 verbondene, doch tevens zelfstandige stammen der eigenlijke Sioux, voorts de Winnebagoes en Assinboins, alsmede de 3 stammen der Minetares en de 8 stammen der zuidelijke Sioux, — en eindelijk de Pawnie-volkeren aan de Platterivier en in Kansas, waartoe ook de Riccara’s, de Witsjita, de Waco en de Keechies behooren.
Verder zuidwaarts in de lage vlakten tusschen het Rotsgebergte, de Mississippi en de Golf van Mexico bevonden zich nog in den aanvang onzer eeuw onderscheidene volkeren, die verschillende talen bezigden, doch thans nagenoeg uitgestorven zijn, zooals de Kioway bij de bronnen der Platte, de Caddo aan de Red River, de Towiaches, Towacanies, Carancahuas, de Nachitochen, Arkansas enz. Ook de Pueblo-Indianen in Nieuw-Mexico, spreken 5 verschillende talen. De Indianen aan het Noord-Amerikaansche strand der Stille Zee zijn in een groot aantal stammen verdeeld. De merkwaardigste van deze zijn in het noorden de Koloschen, meer zuidwaarts de Nasz of Chimmesyan, de Haida met de Kaigani op de Koningin Charlotteeilanden en in den Prins-van-Wales-Archipel, de Hailtsa (Haeeltzuk) in Britsch Noord-Amerika, en de Nutkavolkeren op Van-Couvers-eiland. Over een groot gedeelte van Britsch Columbia enz. is eene groep van vermaagschapte stammen verspreid, van welke de Tsihaili (Chikailis), de Selish (Flatheads), de Shushwap (Atnah), de Skitsuish (Coeur d'Alène), de Piscous, de Nasqually, de Cowelits en de Killamuks de meest bekende zijn. In Oregon heeft men de Sahaptin (NezPercès) en de Wallawalles, de Wailatpru, en de Molele, de Tsjinuks met hunne vertakkingen, de Kalapuya, de Jakon en de Latuami (TIamat of Clamets), die allen verschillende talen spreken. Dit heeft men ook in Californië, waar de Tsjokoyem, de Copeh, de Shasta, de Kanalapo, de Cochimi (Leymones), de Pericu en de Loreto-Indianen (Waicuros) gevestigd zijn.
Het zuidwestelijk gebied der Unie en het noordwestelijk gedeelte van Mexico wordt bewoond door volkeren van den stam der Sonoren. Tot de eerste groep van deze behooren de Tarahumara, Tereguana, de Cora, Cahita enz., — tot de tweede de Pima, Papagos en Sobaipuris, — tot de derde de Kechi, Netela, Cahuillo, Chemehuevi en Kizh, — tot de vierde de Comanche met de Moqui, Yuta (Utah), Piéde, Paduca enz. Aan den benedenloop van de Colorado vormen de Yuma met de Cocomaricopa, Cocopas, Mohave enz. een afzonderlijken stam. Eene groote verscheidenheid vindt men voorts in het overig gedeelte van Mexico. Men vermeldt, dat er in 1864 niet minder dan 51 talen met 69 tongvallen gesproken werden, zonder nog 65 uitgestorven talen te rekenen.
Den eersten rang bekleeden onder hen de nakomelingen van het aloude beschaafde volk der Azteken, wier taal bij uitnemendheid de Mexikaansche genoemd wordt. Na deze is de stam der Otomi het meest verspreid. Vele stammen, die bij de ontdekking der Nieuwe Wereld nog bestonden, zijn thans geheel of bijna uitgestorven. In Oaxaca vormden de Zapoteken een bloeijenden Staat met de hoofdstad Teozapotlan of Zachila. Daaraan grensde het koningrijk Mixtecapan met de hoofdstad Tlaxiaco.
Het koningrijk Meehoacan was bevolkt door de Tarasco's. Men heeft er voorts de stammen der Mazateken, IJopa, Matlazinken, Totonaken, Huaxteken, Cuicateken, Chinanteken, Tlapaneken enz., met de meer zuidoostwaarts gevestigde Chiapaneken, Tzendalen, Zoque, Tsotzil enz. De Mayas bewonen Yucatan, en de in CentraalAmerika meest verspreide taal is het Quiché.
Met de Indianen in Zuid-Amerika zijn wij, in het algemeen, minder goed bekend. Zij zijn gerangschikt in de groep der Cundinamarcanen met de stammen der Muïscas (Moscas), der Panches en Goahiros, — in die der bewoners van Peru, wederom verdeeld in 3 verschillende volkeren, van welke dat der Quichua's het beschaafde rijk der Inca's heeft gesticht, terwijl hunne taal, door de zendelingen tot schrijftaal verheven, ook thans nog de volkstaal is in geheel Peru, in een gedeelte van Bolivia, Ecuador en de noordwestelijke provincie der Argentijnsche republiek.
Niet minder beschaafd waren de Aïmaras in de grensgewesten van Peru en Bolivia, wier taal van die der Quichua's aanmerkelijk verschilt. — De groep der bewoners van Antisana, waartoe 60 stammen behooren, — die der Araucanen met de Pehuenches enz., — die der Pampavolkeren, die de uitgebreide steppen ten zuiden van de La Plata-rivier bewonen, met een 10-tal volkeren, van welke de Puelchen, de Abiponen en de Guaycurus het meest bekend zijn, — die der Chiquitos-volkeren met 36 stammen, die zich met landbouw bezig houden, — en die der Moxos-Indianen. In het noorden van ZuidAmerika vindt men voorts de groep der Caraïben, die ook sommige West-Indische eilanden bevolken, —die der Arrowaken in Guyana, — die der Orinoco-volkeren met de Maypure’s, Otomaken en Saivas, — die der Guaranivolkeren, welke, schoon over geheel Brazilië verspreid, dialecten van dezelfde taal bezigen, — die der Omaguas aan de Maranon,— en die der Braziliaansche volkeren, van welke de Botocuden, Puris en Kiriris het meest bekend zijn.
Vindt men bij alle Indianen, wat hun ligchaamsbouw betreft, denzelfden grondvorm en behooren hunne talen ook in aard en zamenstelling tot dezelfde klasse, des te opmerkelijker is het verschijnsel, dat op omstreeks 9 millioen Indianen het aantal der door hen gebezigde talen 5- of 600 beloopt, terwijl een paar honderd van deze geheel en al verschillen. Slechts enkele dier talen zijn bij meer dan één stam in gebruik, en sommige van haar zijn thans aan slechts weinigen bekend.
Men kan de Indianen, met het oog op hunne beschaving, in 3 klassen verdeelen, namelijk in zoodanigen, die bij de ontdekking van Amerika reeds Staten vormden, — in zoodanigen, die door den invloed der Europeanen tot een dergelijken toestand zijn opgeklommen, — en in wilde stammen, die bij voortduring in hunne aloude levenswijze volharden. De eerste klasse is de talrijkste en bevat meer dan de helft der Indiaansche bevolking, ja, in Puébla en Oaxaca 9l10de der ingezetenen. Reeds eeuwen vóór de komst van CoIumbus hielden zij zich bezig met den landbouw. Zij onderwierpen zich aan de nieuwe heerschers en werden belijders van de Christelijke godsdienst; doch dit alles had weinig invloed op hunne taal en zeden, wetten en levenswijs. Ook was voor hen de aanraking met de Europeanen op verre na niet zoo gevaarlijk als voor de jagende stammen van NoordAmerika.
Nadat de Spanjaarden zich meester hadden gemaakt van het land, vermeerderde de inlandsche bevolking even sterk als de Europésche. Toen de Spaansch-Amerikaansche gewesten zich vrij verklaarden, schatte men haar aantal op 6 millioen, doch het is later door de burgeroorlogen aanmerkelijk verminderd. In Noord-Amerika, waar de Blanke niet als veroveraar, maar als kolonist verscheen, neemt het aantal inboorlingen gestadig af, naar gelang de kolonisatie zich westwaarts uitbreidt. Daarentegen is in Zuid-Amerika het aantal zwervende Indianen eer vermeerderd dan verminderd. Het verkeer met de Blanken heeft hen voorts in het bezit gesteld van paarden en vuurwapenen, welke zij zooveel mogelijk tot verdelging der Blanken aanwenden.
Ten slotte vermelden wij nog, dat Oscar Peschel in zijne voortreffelijke „Völkerkunde (2de druk 1875)” gewigtige gronden opgeeft voor het gevoelen, dat de Indianen van Mongoolschen oorsprong zijn. Vele kenmerken van den Iigchaamsbouw der Indianen vindt men terug bij de Chinézen, vooral het sluike haar, den schuinschen stand der oogen, de uitstekende jukbeenderen enz. Hoogst waarschijnlijk alzoo zijn de Noord-Aziatische Mongolen over de Behringstraat getrokken, om zich in Amerika te vestigen. Hier hebben zij zich meer en meer zuidwaarts verspreid en, als jagers troepsgewijs levende, een groot aantal stammen doen ontstaan, bij welke de oorspronkelijke Mongolentaal zich bij het behoud van het algemeen karakter in even zoo vele vormen ontwikkelde, welke bij eene duurzame afzondering dier stammen in den loop der eeuwen meer en meer van elkander afweken.