Hussieten-Oorlog. De aanhangers van Husz werden naar hem Hussieten genoemd. Deze huldigden hem en Hiërónymus van Praag als martelaren der waarheid, dreven den spot met de voorschriften en den banvloek van het Concilie en namen eene geduchte wraak op priesters en monniken. De kelk werd hun bondsteeken, dien zij volgens den eisch van Jacobus de Misa en van Husz ook aan leeken toereikten, en Wenceslaus IV stond in 1417 onderscheidene kerken aan hen af. Na den dood van dien Vorst (13 Augustus 1419) weigerden de meeste vertegenwoordigers zijn broeder, keizer Sigismund, te huldigen, omdat deze zijn woord jegens Husz gebroken had, en de pogingen van den cardinaal-legaat Johannes Dominico, om op last van den Paus de Bohemers met geweld tot bekeering te dwingen , veroorzaakte den Hussieten-oorlog.
Kloosters en kerken werden in asch gelegd, priesters en monniken om het leven gebragt. De Hussieten waren verdeeld in de meer gematigde partij der Calixtijnen en in de meer gestrenge der Taborieten. Laatstgemelden werden alzoo genoemd naar hunne vesting Tabor en aangevoerd door den blinden Johannes Ziska van Trocznow, wiens onderbevelhebber Nikolaus von Hussinecz het Keizerlijk leger onder het bevel van den afvalligen Ulrich von Rosenberg in 1420 van Tabor verdreef. De Calixtijnen, naar vrede verlangend, droegen de kroon van Bohemen eerst op aan koning Wladislaus van Polen, daarna aan den grootvorst Vitold van Litthauwen en eindelijk aan diens neef Koribut. Doch Ziska weigerde zijne toestemming, zoodat er eene volkomene scheiding der partijen ontstond. In de jaren 1420 en 1421, verkondigde elk van deze in een aantal artikelen hare eigene leer. De Taborieten verwierpen onvoorwaardelijk alle leerstellingen der Kerk, die niet letterlijk uit den Bijbel konden bewezen worden. Niettemin vereenigden zich de beide partijen in de ure des gevaars tegen den gemeenschappelijken vijand.
Ziska versloeg in 1422 de Keizerlijke benden bij Deutschbrod, alsmede in eenige daarop volgende gevechten, en Praag ontkwam in 1424 ter naauwernood door een zeer harden vrede aan den ondergang. Na den dood van Ziska kwam de groote Procopius aan hun hoofd, en de kleine Procopius bestuurde de veldtogten. Zoowel in 1427, toen Koribut de kroon van de hand moest wijzen, als in 1431 behaalde Procopius bij Miesz en Tachau beslissende overwinningen op de huurlingen van het Duitsche rijk en maakte zich tot in 1432 door zijne strooptogten in de naburige landen geducht. Nadat de kerkvergadering te Basel door middel van keizer Sigismund in 1433 met de overwonnenen in onderhandeling getreden was, werd met de Calixtijnen eene overeenkomst gesloten. De Taborieten en de Weezen, zooals degenen zich noemden, die het verlies van Ziska als onherstelbaar betreurden , verwierpen deze overeenkomst, maar werden in den slag bij Böhmischbrod (30 Mei 1434) door de vereenigde Calixtijnen en R. Katholieken geslagen. Bij het verdrag van Iglau (1436) bevestigde keizer Sigismund het vermelde verdrag en waarborgde godsdienstige en staatkundige vrijheid. Intusschen duurde de burgeroorlog voort, totdat koning Wladislaus op den landdag te Kuttenberg (1485) een religievrede uitvaardigde, waardoor aan de bezittingen der Calixtijnen en R. Katholieken bescherming werd toegezegd. De Taborieten vereenzelvigden zich later met de Boheemsche Broeders.