Horzels (Vespa Crabro) noemt men eene soort van wespen, die zich door hare grootte van de gewone wesp onderscheiden. De voelers, het schildje en de kop zijn bruinachtig rood, de borst alleen aan den voorsten rand en in het midden, en het achterlijf aan het uiteinde. De laatste ringen van het achterlijf zijn geel, aan de voorste randen zwart met 2 of 3 achterwaarts loopende stippen. De horzels bouwen hare papierachtige, uit houtspaanders vervaardigde nesten in holle boomen, in oude, drooge wallen en boven in de daken van huizen en schuren, en kunnen met haar vergiftigden angel zeer pijnlijke wonden toebrengen.
Het beleedigde ligchaamsdeel zwelt op, doch men gaat dit te keer met geest van salmiak, aardappelschraapsel, boomolie of ioodazijn. Zij benadeelen het jonge plantsoen doordien zij den bast afknabbelen, en vergasten zich aan fijne vruchten, zooals sappige peren, perziken, pruimen enz. Men kan ze ’t gemakkelijkst verdelgen door des ochtends, vóórdat zij uitgevlogen zijn, een pot met brandenden zwavel onder het nest te houden.