(Elisabeth Philippine Amalie, vrijvrouwe von), eene Duitsche dichteres, geboren den 4den November 1789 in het dorp Waldau bij Cassel, was de dochter van generaal Adam Ludwig von Ochs en leefde op het land, totdat zij in 1798 met hare ouders naar Cassel verhuisde, waar zij met den vrijheer Leopold von Hohenhausen, onderprefect te Eschwege, in het huwelijk trad. Toen het koningrijk Westfalen opgeheven was, vertoefde zij met hare beide kinderen te Cassel bij haren vader en ging in 1816 naar Münster en in 1817 naar Pruissisch Minden, waar haar echtgenoot de betrekking van regéringsraad bekleedde. Hij was een ijverig beoefenaar der letterkunde en stichtte in 1817 met Nikolas Meyer het „Sonntagsblatt”, waaraan zijne echtgenoote medewerkte. In 1820 vergezelde zij haren man naar Berlijn, waar zij eenigen tijd vertoefde in het gezellig verkeer met Varnhagen, Rahel, Heine, von Uechtritz, Blankensee, von Maltitz enz.
Na haar terugkeer te Minden (1824) leefden zij voor de opvoeding van hunne kinderen totdat de dood van hun eenigen, rijkbegaafden zoon, die met een pistool zich zelven om het leven bragt, een einde maakte aan hunne schoonste verwachtingen in de toekomst. Zijne geschiedenis en zijn dagboek werden nu bouwstoffen voor haar geschrift: „Karl von Hohenhausen, Untergang eines Jünglings von 18 Jahren. Zur Beherzigung für Aeltern, Erzieher, Vormünder und Aerzte (1837)”, hetwelk veel opzien baarde. Na het verlies van haren echtgenoot (1848) woonde zij eerst bij hare dochter te Minden en daarna te Frankfort aan de Oder, waar zij den 2den December 1857 overleed. Behalve vertalingen van gedichten van Byron, bijv. van den „Corsair”, en van Walter Scott, dichtte zij: „Frühlingsblumen (1817)”, en schreef in proza reisherinneringen onder den titel: „Natur, Kunst und Leben (1820)”, — „Poggezana (1825)”, — „Novellen (1828, 3 dln)”, — en „Bilder aus dem Leben (1833)”. Voorts leverde zij: „Johann und Cornelius de Witt oder das ewige Edict (1847)”, een historisch tooneelspel, — „Die Jungfrau und ihre Zukunft in unserer Zeit (1854)”, — „Lieb mich in deinen Leiden, und ich werde dich trösten (1855)”,— „Die Marquesasinseln (1853)”, — en „Das Geheimnisz des Glücks (1855)”. —Hare dochter Elise, gehuwd met Karl Ferdinand Rüdiger, doch weduwe sedert 1862, heeft zich desgelijks als dichteres en schrijfster bekend gemaakt.