Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Henke

betekenis & definitie

Henke. Onder dezen naam vermelden wij:

Adolf Christian Heinrich Henke, een verdienstelijk geneesheer. Hij werd geboren te Brunswijk den 12den April 1776, bezocht aldaar het gymnasium en studeerde te Helmstedt en te Göttingen in de geneeskunde. Nadat hij zich na zijne promotie korten tijd te Brunswijk opgehouden had, vergezelde hij als lijfarts een Holsteinsch edelman naar Schwansee, vestigde zich in 1802 in zijne geboortestad, in 1805 te Wolfenbüttel, en werd in laatstgenoemd jaar buitengewoon hoogleeraar te Erlangen. Gedurende de oorlogen tegen Frankrijk schreef hij het „Handbuch der allgemeinen und speciellen Pathologie (1806—1808, 3 dln)”, en het „Handbuch zur Erkenntnisz und Heilung der Kinderkrankheiten (1809, 2 dln; 4de uitgave 1837)”. In 1809 maakte hij een aanvang met zijne lessen over geregtelijke geneeskunde en schreef vervolgens zijn „Lehrbuch der gerichtlichen Medicin (1812; 13de druk 1869)”, waardoor hij grooten roem verwierf. In 1816 werd hij gewoon hoogleeraar in de physiologie, pathologie en geregtelijke geneeskunde, ontving in 1818 het bestuur over de ziekenhuizen, zag zich in 1821 tot hofraad benoemd, en overleed den 8sten Augustus 1843. Ook heeft hij nog uitgegeven: „Abhandlungen aus dem Gebiete der gerichtlichen Medicin (1822—1834, 2de druk, 5 dln)”, — zijn „Zeitschrift für Staatsarzneikunde (later door Behrends voortgezet)”, — en „Darstellung der Feldzüge der Verbündeten gegen Napoleon in den Jahre 1813—1815 (1814—1816, 4 dln)”.— Zijn broeder Hermann Wilhelm Eduard Henke, geboren te Brunswijk den 28sten September 1783, werd hoogleeraar te Halle, schreef onder anderen: „Versuch einer Geschichte des deutschen peinlichen Rechts (1808—1808, 2 dln)”, — „Lehrbuch der Strafrechtwissenschaft (1815)”, — „Darstellung des gerichtlichen Verfahrungs in Strafsachen (1817)”, — en een uitstekend „Handbuch des Criminalrechts und der Criminalpolitik (1823—1838, 4 dln)”. Hij overleed te Brunswijk den I4den Maart 1869.

Heinrich Philipp Konrad Henke, een verdienstelijk en vrijzinnig Protestantsch godgeleerde, bovenal zeer ervaren in de Kerkgeschiedenis. Hij werd geboren den 3den Julij 1762 te Hehlen in Brunswijk, bezocht het gymnasium in de evenzoo genoemde hoofdstad en studeerde te Helmstedt, waar hij zich in 1777 tot buitengewoon en in 1780 tot gewoon hoogleeraar in de theologie benoemd zag. In 1786 schonk de hertog van Brunswijk hem de betrekking van abt van Michaëlstein bij Blankenburg. In 1801 werd hij generaal-superintendent der diocése Schöningen, in 1803 abt te Königslutter, en kort daarna vice-president van het Consistorie en curator van het Carolinum te Brunswijk. In 1807 was hij als gezant tegenwoordig bij de inhuldiging van den Koning van Westfalen te Parijs, en in 1808 bezocht hij als afgevaardigde de Westfaalsche Standenvergadering te Cassel.

Hij overleed te Brunswijk den 2den Mei 1809. Grooten roem behaalde hij door de uitgave van zijne „Kïrchengeschichte (dl 1—6, 1788— 1804; tweede druk 1795—1806, voortgezet van dl 8—9 in 1818—1820 door Vater)". Voorts vermelden wij van hem: „Lineamenta institutionum fidei christianae historico-criticarum (1783; 2de druk 1795)”, — „Kirchengeschichte den 18 Jahrhunderts (1802)”, — „Opuscula academica (1802)”, — en een paar bundels „Predigten”. — Zijn zoon Ernst Ludwig Theodor Henke, geboren te Helmstedt den 22sten Februarij 1804, werd in 1828 buitengewoon hoogleeraar in de wijsbegeerte en godgeleerdheid aan het Carolinum te Brunswijk en daarna te Jena, verkreeg in 1836 de betrekking van „Consistorialrath” en directeur van het theologisch seminarium te Wolfenbüttel, en werd in 1839 gewoon hoogleeraar te Marburg, waar hij in 1846 tot tweede, in 1848 tot eerste bibliothecaris en in 1849 tot ephorus van het seminarium werd aangesteld. Hij overleed aldaar den 1sten December 1872. Van zijne geschriften vermelden wij: „Georg Calixt und seine Zeit (1853—1860, 2 dln)”,— „Pabst Pius VII (1860)”, — „Konrad von Marburg (1861)”, — „Die Eröffnung der Universität Marburg (1862)”, — „Kaspar Peucer und Nikolas Krell (1865)”, — „Zur neuern Kirchengeschichte (1867)”, — „Jacob Friedrich Fries (1867)”, — „Schleiermacher und die Union (1869)”, — „Zur Einleitung in das theologische Studium (1869)”, — en „Eine deutsche Kirche (1872)”.

< >