Henkel (Heinrich), een Duitsch staatsman en regtsgeleerde. Hij werd geboren te Schmalkalden den 9den Januarij 1802, studeerde te Marburg, vestigde zich als advocaat te Kirchheim, werd in 1825 procureur bij het hooggeregtshof te Marburg, doch nam in 1830 zijn ontslag, om zich tot een professoraat voor te bereiden. Inmiddels bragten de omstandigheden hem op het gebied der staatkunde. De schok der Julij-omwenteling deed zich ook in Marburg gevoelen, en Henkel nam met woord en schrift deel aan den strijd voor de vrijheid.
In 1833 verkreeg hij als afgevaardigde voor Marburg zitting in den Hessischen Landdag. Ook op de beide volgende Landdagen was hij werkzaam, beijverde zich om goede wetten tot stand te helpen brengen, doch werd in 1836 niet herkozen. Inmiddels was hij „Obergerichtsprocurator” te Cassel geworden en had eene uitgebreide practijk, zoodat hij weinig tijd overhield voor staatkundige bemoeijingen. Toch bewoog hij zich steeds in de liberale rigting, en schreef voorts in 1839—1840: „Bemerkenswerthe Rechtsfälle und gerichtliche Entscheidungen”. In 1845 werd hij weder naar den Landdag afgevaardigd en stond er aan het hoofd van de verdedigers der verdrukte Duitsch-Katholieken. Op den Landdag van 1847 wilde de regéring hem aanvankelijk weren, doch in 1848 verspreidde zich ook over Hessen een beter licht. De ergste vijanden der vrijheid werden verdrongen, en nu schaarde zich Henkel met de zijnen rondom den troon van den Keurvorst, tevens niet nalatende de „Centum gravamina nationis hassiacae (Honderd bezwaren van het Hessische volk)” op te stellen, welke door de inwoners van Cassel aan den Keurvorst werden overgereikt. Hij zag zich nu door 2 kiesdistricten tot lid van het Parlement te Frankfort benoemd, maar was over de halfheid der Parlementsleden hoogst ontevreden, zoodat hij weldra tot den Landdag terugkeerde.
Hoewel wij hem in 1849 weer in het centrum van 't Parlement aantreffen, volgde hij het rompparlement niet naar Stuttgart, maar begaf zich als afgevaardigde voor Fritzlar naar het Volkshuis te Erfurt, terwijl hij tevens voor den Landdag werkzaam was. Toen Oostenrijk en Beijeren aan het verzet van Hessen een einde maakten, werd Henkel tot kerkerstraf veroordeeld en kwam eerst in 1853 weder op vrije voeten. Gedurende den tijd der reactie hield hij zich van het staatstooneel verwijderd, maar toen in Pruissen meer vrijzinnige denkbeelden begonnen te heerschen, werd hij nogmaals tot lid van den Landdag gekozen. De gebeurtenissen van 1866 droegen zijne volkomene goedkeuring weg en hij beschouwde de annexatie van Hessen als een zegen voor het land, al viel het hem smartelijk, dat daardoor de grondwet verviel, waarvoor hij zoo dapper gestreden had. De krijgstogten van 1870 en 1871 hadden zijne onverdeelde sympathie. Inmiddels was hij tot „Justizrath” benoemd, ontving het eereburgerschap van Cassel, de orde van den Rooden Adelaar van den Koning, en overleed te Cassel den 26sten Junij 1873.