Hemsterhuis is de naam van een beroemd Nederlandsch geslacht van Frieschen oorsprong. Van de leden noemen wij:
Sibout of Siboldus Tiberius Hemsterhuis, een verdienstelijk geneeskundige. Hij werd geboren te Sneek omstreeks het jaar 1629, studeerde te Leiden, waar hij in kennis kwam met Olaus Rudbeck, die merkwaardige ontdekkingen deed omtrent de watervaten des ligchaams. Toen de eer der ontdekking hem door Thomas Bartholinus betwist werd, zocht Hemsterhuis die van zijn vriend te handhaven door zijn geschrift: „Messis aurea triennalis exhibens anatomica: novissima experimenta de vasis lymphaticis et Tabulae Rudbeckianae (1654; 2de druk 1659)”. Na zijne promotie vestigde hij zich te Leeuwarden en werd er aan het Hof van prins Willem Frederik lijfarts van het Huis van Nassau. — Hij was een der geneesheeren, die in 1664 berigt gaven van den toestand van genoemden Vorst, nadat hij zich met zijn eigen pistool eene wond had toegebragt. Hij schreef voorts: „Historia et analysis arthritidis vagae (1666)”.
Johannes Hemsterhuis, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Leeuwarden den 3den April 1674, studeerde te Leiden in de geneeskunde, vestigde zich te Leeuwarden, aanvaardde in 1704 het hoogleeraarsambt in de geneeskunde te Deventer, en overleed aldaar den 6den Januarij 1706.
Franciscus Hemsterhuis, een broeder van den voorlaatste. Hij werd geboren te Sneek omstreeks het jaar 1631, studeerde te Leiden en te Groningen in de geneeskunde en deed in 1561 en 1562 eene groote reis door Duitschland, Zwitserland, Italië, Frankrijk en Engeland, woonde daarna te Leeuwarden, waar hij zeer gezien was aan het Hof van den Stadhouder, en vestigde zich eindelijk te Groningen. Hij overleed in hoogen ouderdom en was beroemd wegens zijne uitgebreide kennis van de oude en nieuwe talen.
Tiberius Hemsterhuis, oudsten zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Groningen in 1685 en onderscheidde zich reeds vroeg door een gunstigen aanleg. Hij studeerde te Groningen en te Leiden en legde met uitstekend gevolg zich toe op de wiskunde en de oude talen. Toen bragt hij, op last van curatoren, de handschriften der bibliotheek in eene betere orde, nam de bewerking op zich van het „Onomasticon” van Pollux en zag zich den 20sten December 1704 — hij was nog geen 20 jaar oud — benoemd tot hoogleeraar in de wiskunde en wijsbegeerte aan het athenaeum te Amsterdam. Later vertrok hij in die betrekking naar Franeker en stichtte hier eene Grieksche school, waar beroemde mannen werden gevormd.
Tot 3-maal toe bekleedde hij er de waardigheid van rector magnificus. In 1740 ging hij als hoogleeraar naar Leiden en stond er nog ruim 25 jaar aan het hoofd van de beoefenaars der Grieksche taal- en letterkunde. In November 1765 werd hem eene eervolle rust toegekend, doch hij overleed reeds den 7den April van het volgende jaar. Van zijne geschriften noemen wij: „Julii Pollucis Onomastici libri tres posteriores (1706, 2 dln)”, — „Luciani colloquia selecta et Timon aliaque (1708)”,—„Aristophanis Plutus (1744)”, — „Luciani opera (1743)”, — „Epistolae (1832 —1834)”, uitgegeven door Mahne, — en een groot aantal „Orationes”. Men bewaart handschriften van hem op de académische boekerij te Leiden en op de bibliotheek der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde aldaar.
Meinardus Hemsterhuis, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Groningen in April 1687, studeerde aldaar in de letteren en bleef er als praeceptor en conrector aan het gymnasium verbonden. In 1768 verkreeg hij het emeritaat, en overleed den 16den November 1774. Hij was een uitstekend letterkundige en heeft onderscheidene Latijnsche en Nederlandsche gedichten uitgegeven.— Zijn zoon Franciscus Tiberius, aan de hoogeschool te Groningen tot doctor in de beide regten bevorderd, was een groot liefhebber van hazardspelen, en overleed aldaar den 22sten Julij 1813.
Franciscus Hemsterhuis, een zoon van den vroeger vermelden Tiberius. Hij werd geboren te Franeker omstreeks het jaar 1722, ontving zijne opleiding te Leiden, bekleedde te ’s Hage den post van eersten commies, en overleed in Junij 1790. Hij beoefende inzonderheid de wijsbegeerte van Sócrates en bediende zich in zijne geschriften doorgaans van den vorm van gesprekken. Hij schreef: „Lettre sur la sculpture (1769)”, — „Lettre sur l'homme et ses rapports (1772)”, — „Sophyle ou la philosophie (1778)”, — „Aristée ou de la Divinité (1779)”, — „Alexis ou l’âge d’or (1787)”, — en „Simon ou des facultés de l’âme (1787)”, — voorts „Lettre de Dioclès à Diotime sur l’athéisme”, — „Description philosophique du caractère de feu M. Fagel (1773)”, — en „Lettre sur une pierre antique du cabinet de Mr. F. de Smeth (1762)”. Al die stukken zijn gezamenlijk onder den titel van „Oeuvres philosophiques de François Hemsterhuis” bij herhaling uitgegeven, — de vierde maal door dr. L. S. F. Meyboom (1846—1850, 4 dln).