Harz (De) is het noordelijkste en voorzeker het fraaiste gebergte van Midden-Duitschland. Het vormt een afgesloten geheel, dat zich in de gedaante van een flaauw-gekromden cirkelboog uit de heuvelstreek tusschen de Leine en de Saaie verheft en, bij eene lengte van 12 en eene breedte van 4 geogr. mijl, eene oppervlakte van ruim 37 □ geogr. mijl bedekt. De Harz gelijkt over het geheel op eene hoogvlakte, van enkele diepe dalen doorsneden en met aanzienlijke toppen versierd. De graauwakvorming heeft er de overhand, terwijl hier en daar boven de bergvlakte de kruinen van uitbarstingsgevaarten zich verheffen. — In de volkstaal verdeelt men den Harz in den Opper-Harz (het noordwestelijk gedeelte met 13 1/2 □ geogr. mijl) en den beneden-Harz (het zuidoostelijk gedeelte met ruim 23½ □ geogr. mijl).
De grenzen dezer deelen liggen ongeveer in eene lijn, van Blankenburg naar Sachsa getrokken. Men bestempelt voorts het heuvelachtig terrein aan den voet van het gebergte met den naam van Vóór-Harz. De Opper-Harz is het hoogste en meest woeste gedeelte, waar sneeuw en ijs slechts weinige maanden vergunnen aan het zomersaizoen. De gemiddelde hoogte van den Harz is 600 Ned. el. In zijne uitgestrekte wouden groeijen vooral naaldboomen; hier en daar heeft men er kale gronden, moerassen en veenen.
De landbouw is er van weinig beteekenis, terwijl weiland en woud er aanmerkelijke voordeelen opleveren. De schatten van den Opper-Harz zijn er diep in den bodem verborgen, en de mijnwerkers, vooral kolonisten uit Frankenland, vormen er een aanmerkelijk gedeelte der bevolking. De BenedenHarz, gemiddeld 450 Ned. el hoog, is hoofdzakelijk versierd met loofboomen; inzonderheid ontmoet men er prachtige beukenboomen. De bewoners behooren tot den Neder-Saks schen stam.
Men kan den Harz in 3 hoogvlakten verdeelen. Die van Klausthal en Zellerfeld heeft eene gemiddelde hoogte, van 650 Ned. el en ligt in het noordwesten. Meer oostwaarts verheft zich de grootsche groep van het Brockengebergte — een graniet-eiland — met den Bloksberg of den Broeken (zie aldaar), welke 1150 Ned. el hoog is, — de Heinrichshöhe, 60 Ned. el lager, — de Wormberg, bijna lOOO el hoog, — de Achtermannshöhe, 900 Ned. el hoog, — de Hirschhörne, 1050 Ned. el hoog, — de Brüchberg, 900 Ned. el hoog, enz. — De middelste bergvlakte van den Harz, met eene gemiddelde hoogte van 400 Ned. el, wordt door de Bode gesplitst. Het noordelijk gedeelte vormt de hoogvlakte van Elbingerode en Hüttenrode, en het zuidelijk gedeelte die van Hohengeisz (600 Ned. el hoog) en Hassenfelde, en is verbonden met het Selke-plateau en het bekoorlijke Selkedal. Ten noorden van dit dal verheft zich de Ramberg of de Victorshöhe (600 Ned. el) ten zuidwesten van Gernrode en ten noorden van Alexisbad, terwijl ten zuiden daarvan, tusschen de Selke en de Wipper, de hoogvlakte van Harzgerode zich uitstrekt. Ten zuidwesten van Harzgerode verrijst de porfiermassa van den Auersberg of van de Josephshöhe bij Stolberg.— Terwijl de Harz naar het westen en noordwesten eene zachte glooijing heeft, verheft hij zich ten noordoosten met steile wanden boven de Noord-Duitsche vlakte.
Evenwijdig aan den steilen zoom verrijzen op eenigen afstand golvende heuvelreeksen, zooals de Duivelsmuur tusschen Blankenburg en de Gegensteenen, de Regenstein, de Hoppelberg enz. In het zuidoosten staat de Harz in verband met de bergstreek van Mansfeld. De zuidelijke zoom heeft minder woeste vormen, en tusschen dezen en de heuvelreeks der Kyffhäuser ligt de Goldene Aue, door de Helme besproeid. Talrijke riviertjes stroomen door den Harz. Tot het stroomgebied der Elbe behooren de Helme met de Sorge, de Eine, de Selke en de Bode, alsmede de Holzemme, — en tot dat van de Weser de Ilse (met fraaije watervallen), de Ecker, de Radau, de Ocker, de Innerste, de Söse, de Sieber en de Oder.
De nijverheidbevorderende beweegkracht dezer wateren, de rijkdom der mijnen en de gunstige ligging van vele plekken, zoodat ze geschikt waren, om er bevestigde plaatsen te stichten, — dat alles heeft aan den Harz een krans van bloeijende steden, vlekken en dorpen bezorgd. Vele van deze zijn — vooral na den aanleg van spoorwegen — vergaderplaatsen van toeristen geworden. Met betrekking tot den overvloed van delfstoffen behoeft de Harz slechts voor het Saksische Ertsgebergte onder te doen. De belangrijkste plaatsen met betrekking tot den mijnbouw zijn: Goslar, Clausthal, Zellerfeld en Andréasberg in den Opper-Harz, en Harzgerode in den Beneden-Harz. Men wint er goud, zilver, ijzer, lood, koper, zwavel, vitriool en arsenik, benevens vele gesteenten, zooals graniet, diabas, graauwakzandsteen, gips enz. Van groot belang is er ook de houthandel, — voorts de kolenbranderij en de turfmakerij.
De oudste bekende bewoners van den Harz waren de Cherusken. Later vormde dit gebergte geruimen tijd de grens tusschen Saxonia en Francia austria. In den tijd van Karel de Groote, die er de Franken en Saksers poogde te vermengen, en vooral in de lOde eeuw, toen er naar metalen gezocht werd, begon men er den grond te ontginnen. In den Beneden-Harz ontstonden de graafschappen Blankenburg, Ballenstedt, Regenstein, Falkenstein, Wernigerode, Stolberg, Mansfeld, Hohenstein enz., wier eigenaars den naam droegen van Harzgraven. In den Opper-Harz vestigden zich de Welfen en vormden er het Harzdistrict, hetwelk sedert 1495 tot het vorstendom Brunswijk-Wolfenbüttel behoorde.
Vóór 1866 was de Harz het eigendom van Hannover (12,41 □ geogr. mpl), Bronswijk (13,42 □ geogr. mijl), Pruissen (9,03 □ geogr. mijl) en Anhalt (2,3 □ geogr. mijl). Voorts behoorde de mijnontginning in den Opper-Harz uitsluitend aan Hannover, terwijl zij in den Beneden-Harz, in den Rammelsberg bij Goslar enz., door Hannover en Bronswijk voor gemeenschappelijke rekening gedreven werd. Thans zijn er de Hannoversche bezittingen het eigendom van Pruissen geworden.
Tot de fraaije plekjes, die de pleizierreizigers naar den Harz lokken, behooren vooral het bevallig gelegen Harzburg, de Ilsestein, Rübeland met de Baumann’s- en Bielshöhle, en de steile Rosztrappe met de daartegenover gelegene Hexentanzplatz. Nergens vindt men in Noord- en Midden-Duitschland zooveel grootsche en bekoorlijke natuurtafereelen binnen een zoo klein bestek, — alles gekroond door de woeste bergnatuur van den hoogen Broeken (Bloksberg). Bovenal voor den wandelaar valt er veel te genieten, en onder de talrijke reisboeken, die over den Harz handelen, verdient vooral dat van Berlepsch aanbeveling.