Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Händel (Georg Friedrich)

betekenis & definitie

Händel (Georg Friedrich), een beroemd Duitsch componist, geboren te Halle aan de Saale den 23sten Februarij 1685, was de zoon van een barbier en heelmeester en gaf reeds vroeg blijken van een buitengewonen aanleg voor de muziek. Volgens den wensch van zijn vader studeerde hij in zijne geboorteplaats in de regten, doch reeds in 1703 vertrok hij naar Hamburg, waar hij de tweede viool speelde in het orkest van den schouwburg en voorts door lesgeven in zijne behoeften voorzag. Zijn eenige leermeester in de muziek was Zachau, organist te Halle; zijne verdere muzikale vorming was hij verschuldigd aan eigene oefening.

Zijne eerste cantate van eenigen omvang verscheen in 1703 met woorden van Postel, — in 1704 schreef hij de eerste opera „Almira”, welke grooten bijval vond, en kort daarna „Nero” en „Florinda”, die eerst opgevoerd werden, toen hij roem verworven had in Italië”. Hij trok derwaarts in 1706, aanvankelijk naar Florence, waar zijne eerste Italiaansche opera „Rodrigo” in 1707 ontstond. Te Venetië schreef hij in 1708 de algemeen bewonderde opera „Agrippina", — te Rome het oratorium „Resurrezione”, — te Napels het herderspel „Galatea e Polifemo”, — en te Rome in 1709 de allegorie „Il trionfo del tempo”, benevens onderscheidene cantaten. In Italië ontwikkelde hij zich tot een gevoelvollen en voortreffelijken kunstenaar. Van Venetië begaf hij zich in 1710 naar Hannover, waar hij tot kapèlmeester werd benoemd, en schreef er voor de keurvorstin Caroline onderscheidene Italiaansche kamerduëtten. Nog in hetzelfde jaar ging hij met verlof naar Londen, waar zijne opera „Rinaldo” grooten opgang maakte.

Eenige jaren later begaf hij zich nogmaals met verlof derwaarts, componeerde er den „Pastor fido” en „Teseo”, doch vergat, ten bestemden tijd terug te keeren. Hierdoor, alsmede door zijne cantate op den Vrede van Utrecht, berokkende hij zich het ongenoegen van den Keurvorst, die in datzelfde jaar (1714) tot koning van Engeland benoemd werd. Wèl bleef Händel in Londen en deed er in 1715 zijne nieuwe opera „Amadigi” opvoeren, doch eerst in 1717, toen hij den Koning bij een watertogtje op de Theems met fraaije instrumentale muziek verrastte, kwam eene verzoening tot stand. Nu genoot Händel weer de gunst van het Hof, maar vruchteloos zag hij uit naar eene aanstelling. Nadat hij voorts eenigen tijd bij den jongen graaf Burlington doorgebragt had, toog hij naar het kasteel van den hertog van Chandos, waar hij onder anderen het grootsche oratorium „Esther” componeerde. In 1720 ontstond eindelijk te Londen de „Royal Académy of Music”, en daarbij werd Händel met Bononcini aangesteld als componist en bestuurder. Daarvoor schreef hij „Rhadamist” en een 13-tal opera’s. Die muziek-instelling bleef bestaan tot 1728, doch een jaar later deed Händel, gesteund door het Hof en den adel, eene nieuwe académie verrijzen, waarvoor hij wederom onderscheidene stukken componeerde.

Door zijn oratorium „Debora” werd een gedeelte van den adel van hem afkeerig gemaakt, hetgeen ten gevolge had, dat er eene andere Italiaansche opera verrees, waaraan Popora en Hasse hunne stukken leverden, welke door den beroemden zanger Farinelli werden vertolkt. De geestkracht van Händel wist echter, schoon met opoffering van al zijne middelen, ook dezen tegenstand te overwinnen. Hij stond meermalen op den rand van een bankroet en had zelfs aanvallen van krankzinnigheid. Doch zijn sterk gestel en de baden te Aken hielden hem in het leven. De hulpbronnen der kunst waren voor hem onuitputtelijk, en hij liet zijne tegenstanders ver achter zich.

In 1736 schreef hij het „Alexandersfeest”, en sedert 1735 verbond hij met zijne Oratoriën orgelconcerten met en zonder orkest. Hij bestuurde de Italiaansche opera te Londen tot in 1741 en eindigde toen zijne werkzaamheid met „Deidamia”. Händel heeft 38 voortreffelijke opera’s gecomponeerd, die zoowel uitmunten door een dramatischen gang als door keurige muziek, vooral wat de solo’s betreft. Op de lijkhymne voor koningin Caroline (1737) volgden in 1738 „Saul” en „Israël in Egypte”, voorts in 1740 het bevallige „Allegro ed il pensieroso”.

Voor de inwijding van eene nieuwe concertzaal te Dublin vervaardigde hij in 1741 in 24 dagen zijn beroemden „Messias”, en deze vond er zooveel bijval, dat hij een jaar in Ierland vertoefde. Bij zijn terugkeer te Londen waren de omstandigheden te zijner gunste veranderd, en hij verwierf in 1743 grooten roem door zijn „Samson”, waarop eene lange reeks van stukken volgde, namelijk: „Joseph (1743)”, — „Semele (1743)”, — „Belsazar (1744)”, — „Hercules (1744)”, — „Occasional oratorio (1746)”, — „Judas Maccabäus (1746)”, — „Alexander Balus (1747)”, — „Josua (1747)”, — Salomon (1748)”, — „Susanna (1748)”, — „Theodora (1749)”, — „Wahl des Hercules (1750)”, — Jephtha (1761)”, — en „The triumph of time und truth”.

In 1751 werd hij blind, doch jaarlijks dirigeerde hij, als naar gewoonte, in den vastentijd zijne 12 oratoria en met de opvoering van den „Messias” acht dagen vóór zijn dood eindigde hij zijne muzikale werkzaamheid. Hij overleed den 14den April 1759 en werd in de Westminster-abdij bijgezet. Zijn aanzienlijk vermogen had hij aan instellingen van weldadigheid en aan bloedverwanten in Duitschland vermaakt. Veel groots heeft hij geleverd op elk gebied der toonkunst. Inzonderheid was hij de schepper van het oratorium, en alzoo van het groot concert, waar alle instrumenten en stemmen moeten medewerken, om een dieper indruk te weeg te brengen. Zijne werken zijn in Engeland meermalen uitgegeven, doch in Duitschland is eene Händel-vereeniging gesticht, welke zich met eene volledige en naauwkeurige uitgave der gewrochten van dien uitstekenden kunstenaar heeft belast.

< >