Han-Khea, eene belangrijke handelsplaats in Centraal-China in de provincie Hoe-pé en aan de Jang-tse-Kiang gelegen, bezit eene voor den wereldhandel geopende haven. De Han-rivier, welke er zich in de Jang-tseKiang uitstort, scheidt deze stad van eene andere, Han-jang genaamd, en tegenover beiden, op den regteroever der Jang-tse-Kiang, verheft zich de stad Woetsjang, de hoofdstad van Hoe-pé. Men zegt, dat deze 3 steden vóór den aanvang van den Taiping-oorlog gezamenlijk 5 millioen inwoners telden, maar in den Moedigen strijd nagenoeg geheel en al werden verwoest. Blakiston aanschouwde ze in dien treurigen toestand, toen hij in 1860 de rivier opvoer.
Tien jaar later echter bezat Han-Khea wegens zijn bloeijenden handel al weer 600000 inwoners, en thans vormt deze stad het middelpunt van den handel van onderscheidene Chinésche gewesten. Driemaal ’s weeks vaart van daar eene stoomboot naar Sjang-hai en volbrengt dezen togt in 3 dagen, terwijl er voorts vele jonken het handelsverkeer bevorderen. De voornaamste kooplieden aldaar zijn afkomstig uit andere provinciën van China, en zij laten zich geenszins door Europeanen overvleugelen. De waarde van den in- en uitvoer bedroeg er over 1869 meer dan 100 millioen gulden. In dat jaar bezochten 286 Engelsche, Amerikaansche, Duitsche en Deensche schepen hare haven. De belangrijkste uitvoer-artikelen zijn thee, China-gras, hout azijn, tabak en rhabarber.