Graveerkunst noemt men de kunst om in koperen of andere metalen platen voorstellingen te griffelen, die men vervolgens door middel van den druk kan vermenigvuldigen.
Tot de verschillende manieren van gravéren behooren:
Het gravéren in koper. Hierbij wordt de voorstelling met eene scherpe naald op de plaat geteekend, waarna men de lijnen met eene graveerstift in het koper snijdt. Daarvan verkrijgt men 7- of 800 goede afdrukken.
Het etsen. Hierbij wordt de koperen plaat met eene vernislaag (etsgrond) bedekt, waarna men er op teekent met de etsnaald. Zie Etsen.
Het werken met graveerstift en etsnaald. Hierbij wordt de eerste aanleg geëtst en de plaat met de graveerstift voltooid.
De zwarte kunst, door de Italianen en Engelschen mezzo tinto genoemd. Hierbij wordt de geheele plaat door middel van een gekorven instrument met gekruiste strepen bedekt en op dien grond de teekening overgebragt, waarna men met een schraper de lichtpartijen bewerkt. Vooral Engelsche kunstenaars hebben van deze handelwijze veel gebruik gemaakt.
Het gravéren op hout. Hiertoe bezigt men palm-, beuken- of pereboomenhout. De teekening wordt op het blok overgebragt en vervolgens dit laatste met scherpe instrumenten bewerkt. Deze wijze van gravéren is de oudste.
De ehiaroscuro-manier. Deze geschiedt met 3 of 4 houten platen. Op de eerste zijn de omtrekken geteekend, op de tweede de sterke schaduwen, en op de overige de tusschentinten. De verschillende platen vormen na het afdrukken één geheel.
De hamermanier, namelijk door eene menigte punten met een kleinen hamer in eene koperen plaat te drijven.
De puncteer-manier, namelijk door het maken van punten op den etsgrond eener plaat, welke vervolgens worden uitgebeten.
De teekenmanier, welke dient om teekeningen in zwart en rood krijt na te bootsen. De koperen plaat wordt daarbij bedekt met een etsgrond, waarin fijn zand is gemengd. Hierop bevestigt men de teekening, en men volgt deze met eene stift, welke daarbij de zandkorrels in den etsgrond drukt, waarna de plaat met sterk water geëtst wordt.
De Oost-Indische inkt-manier of aquatinta, waarbij teekeningen in Oost-Indischen inkt worden nagebootst. Zie onder Aquatinta.
De gravure voor kleurendruk. Deze manier is door den schilder Lellond tegen het einde der 17de eeuw uitgevonden. Hij drukte 3 kleuren, rood, geel en blaauw, en gebruikte voor elke kleur eene afzonderlijke plaat. De Franschen hebben aan deze manier eene groote volkomenheid gegeven, — de Engelschen vonden eene manier uit, om met dezelfde koperen plaat in verschillende kleuren te drukken, — en in ons Vaderland heeft vooral Ploos van Amstel daarvan partij getrokken, om gekleurde stukken van oude meesters na te bootsen.
De staalgravure, sedert 1825 in gebruik, heeft intusschen de kopergravure grootendeels vervangen, — de houtgravure is in den laatsten tijd met een nieuw leven bezield, — en de steendrukkunst — ook al met kleuren — algemeen verspreid.
Zooals wij reeds zeiden is de houtgravure de oudste. Het schijnt, dat men deze te danken heeft aan de vervaardiging van speelkaarten omstreeks het jaar 1300. Zij werden achtervolgd door heiligenbeelden, arabesken, versieringen en eindelijk door letters. Met zulke gegraveerde platen drukte men eerst losse bladen en later ook boeken, totdat de beweegbare letters in zwang kwamen (zie Boekdrukkunst). Ook na dien tijd echter werd de houtgraveerkunst tot versiering van boeken gebezigd. Zij bereikte een hoogen trap van bloei in de 16de eeuw, toen Hans Borgkmair, Ursus Graff, W. Pleydenwurf en vooral Albrecht Dürer hunne kunstgewrochten leverden. Laatstgenoemde en ook Lucas Cranach hebben in de chiaroscuro-manier gegraveerd (1500), hoewel de Italianen beweren, dat deze door Hugo da Carpi is uitgevonden. Het graveren op metaal geschiedde in Duitschland en Italië door de goudsmeden, reeds lang vóórdat de schilders en graveurs er zich mede bemoeiden.
De afdrukken daarvan verraden de kindsheid der kunst. De eerste beroemde Duitsche graveur, Martin Schön, door de Franschen le beau Martin genaamd, woonde te Colmar en overleed aldaar in 1486. Hij werd overtroffen door Michel Wolgemuth te Neurenberg, den leermeester van Albrecht Dürer. Laatstgenoemde bragt de etskunst in gebruik en verwierf een beroemden naam. Tot zijne desgelijks beroemde tijdgenooten behooren de graveurs Zasinger en Lucas Cranach. De school van Dürer telde onderscheidene leerlingen, die later met den naam van „Kleine meesters” werden bestempeld, zooals George Pentz, Heinrich Aldegrever en Hans Sebald Beham.
Zij verwijderden zich slechts zelden van de manier van hunnen meester en waren realisten. Tegen het einde der 16de en het begin der 17de eeuw werkten te Frankfort de Bry, vader en zoon, en hun leerling Merian vormde een voortreffelijk graveur in Wenceslaus Hollar. In het midden der 17de eeuw werd de zwartekunst-manier uitgevonden door den overste Ludwig von Siegen, door prins Robert, den gunsteling van Karel I, verbeterd, en door Engelsche graveurs tot een hoogen trap van volkomenheid gebragt. In de 18de eeuw behoorden Götz, Heisse en Vogel tot de beste Duitsche graveurs, doch zij werden overvleugeld door de Fransche graveerschool, zoodat vele graveurs van elders derwaarts trokken. — In de tegenwoordige eeuw is wel is waar nieuw leven ontstaan in alle vakken der kunst, maar deze heeft tevens vele werktuigelijke handgrepen dienstbaar gemaakt aan hare eischen. Wij weten echter, dat de meesterstukken van Kaulbach, Cornelius enz. door de graveerstift van Eichens, Hoffmann, Jacoby, Schäfer, Keller enz. op eene geniale wijze voor den druk in gereedheid worden gebragt..
Met betrekking tot de aanspraak van Italië op de uitvinding der graveerkunst vermelden wij nog, dat, volgens Vasari, omstreeks het jaar 1460 Maso Finiguerra te Florence op metaal gegraveerde figuren in weeke aarde of gesmolten zwavel en later op papier afdrukte. Baldini maakte gebruik van die uitvinding om eenige teekeningen van Botticelli te vermenigvuldigen. Zoo ontstonden de eerste Italiaansche gravures. De graveerkunst werd er daarna aanmerkelijk bevorderd door Andrea Mantegna.
De houtgraveerkunst kwam in Italië veel later in zwang dan in Duitschland. Hans Ulric vervaardigde te Rome in 1467 het eerste boek met houtsneden. Tot de meestberoemde Italiaansche houtgraveurs behoorden vervolgens Boldrini, Rossigliano, Micarino, Antonio da Trente enz. Op de houtgravure volgde de uitvinding der chiaroscuro. Deze manier werd het eerst gevolgd door Hugo da Carpi, en daarna door Peruzzi, Beccafumi, Antonio da Trente en Andrea Andreani. Een uitmuntend Italiaansch graveur uit den tijd van Dürer was Marco Antonio Raymondi van Bologna.
Hij leverde prachtige platen naar teekeningen van Rafaël, ep tot zijne leerlingen behoorden Agostino van Venetië, Marco van Ravenna en Bolognese. Vervolgens hebben Eneus Vicus, Jacobus Caralius en Martinus Bota er de graveerkunst tot een hoogen trap van volkomenheid gebragt. Na hen .stichtte de Nederlander Cornelius Cort te Rome eene graveerschool, waarop eene breedere manier van behandeling in zwang werd gebragt. De uitstekende Agostino Caracci was zijn leerling, en deze verkreeg binnen en buiten zijn vaderland een grooten invloed. De etskunst werd in Italië vooral beoefend door Parmesano, alsmede door vele beroemde schilders, zooals Caracci, Guido, Lanfranco, Guercino, Salvator Rosa, Maratti enz. Van de latere meesters noemen wij Stephano della Bella, Benedetto Castiglione en Piétro Santo Bartoli, — voorts Pittéri en Piranesi.
Ook in ons Vaderland bestond de houtgravure vóór de kopergravure. Jan Véldener wordt vermeld als een van de eerste houtgraveurs. Op hem volgden Phillery van Antwerpen, en daarna Huibert en Hendrik Goltzius, Christoffel van Sichem,, de beide Bloemaerts, Jegher enz.; doch de reeks der Nederlandsche graveurs neemt eigenlijk een aanvang met Lucas van Leijden, geboren in 1494, en werd voortgezet door zijne navolgers Adriaan Collaert, Philip Galle, de gebroeders Wierix enz. Hendrik Goltzius, die een breeder wijze van behandeling had ingevoerd, werd nagevolgd door Jacob de Gheyn en diens schoonzoon Jacob Matham, alsmede door zijne leerlingen Johan Muller en Johan Saenredam. Door de naald met de graveerstift te verbinden opende Pieter Soutman in zijne gravures naar Rubens een nieuw tijdperk voor de Nederlandsche kunst. Zijne manier werd overgenomen door van Sompel, Jonas Suyderhoef en Lucas Vorsterman, maar vooral op de meest geniale wijze tot hooge volkomenheid gebragt door Rubens en Rembrandt.
In de school van eerstgenoemde vormden zich de oude en de jonge Pieter de Jode, Nikolaas Laauwers, Jacob Neefs, Witdouck, Jegher, Caukercken, Cornelis Visscher, en vooral Vorsterman, Bolswert en Pontius. Na Rubens trad Rembrandt op, over wiens onvergelijke verdiensten wij in het artikel onder zijn naam zullen spreken. Zijne manier werd gevolgd door Ferdinand Bol, G. van Vliet, Jan Lievens, Salomon Koninck enz. Tot de grootste kunstenaars van dien tijd behoorde voorts de reeds vermelde Cornelis Visscher. Het beroemde kabinet van Reynst, door de Staten-Generaal aan Karel II, koning van Engeland geschonken, werd door hem, geholpen door eenige andere graveurs, op koper gebragt, en dit werk is een van de schoonste gedenkteekenen van Nederlandsche kunst.
In de zuidelijke Nederlanden was Abraham Teniers — een broeder van David — een der bekwaamste graveurs. Voorts waren er Nicolaas Pitau, Pieter van schuppen en Gerard Edelinck, — later Arnold van Westerhout, Robert van Audenaerden op eene loffelijke wijze werkzaam. Ook vermelden wij in Holland Jacob Houbraken, die fraaije portretten heeft geleverd, Jan Luyken en Romeyn de Hooghe, alsmede Verkolje, Somer, Valk, Blooteling enz. In onzen tijd hebben vooral Kaizer, Taurel, Sluyter, Molenaar, van Kesteren enz. uitmuntende gravures geleverd.
In Frankrijk werd de houtgraveerkunst eerst in de 16de eeuw beoefend, zoodat niet vroeger dan in 1550 Jean Duvet of Danet van Langres in metaal begon te gravéren. Op hem volgden Etienne Perac, Filippe Thomassin en Claude Vignon; doch de geschiedenis der Fransche graveerkunst begint eerst met Jacques Callot, die zich te Rome vormde, waarna hij een duurzamen roem verwierf. Kort na hem werd de graveernaald gevoerd door François Perrier, Jean le Pautre, Barrière, de beide Marot's en Sebastien le Clerc. Bekwame kunstenaars waren voorts Baudot, Huret en Chauveau, terwijl Boulanger en Morin tot de beste graveurs van het volgende tijdvak behoorden. Zoo werd de gouden eeuw der Fransche graveerkunst onder Lodewijk XIV allengs voorbereid.
Toen vormden de Poilly’s en Audran’s twee kunstenaarsfamiliën, die onder den invloed van schilders als Poussin, Le Sueur en Lebrun meesterstukken van graveerkunst leverden. Tot dien tijd behooren Nanteuil, Masson en Drevet (vader en zoon), alsmede Spierre, Roullet, Simonneau, Duchange, Desplaces en Thomassin. Het plaatwerk „Le grand cabinet du Roi” is welligt het schoonste, wat op het gebied der graveerkunst bestaat. Na Lodeioijk XIV geraakte de kunst in Frankrijk in verval, die echter in onzen tijd weder met nieuw leven bezield werd.
In Engeland heeft de graveerkunst zich eerst laat ontwikkeld. Zij werd er door vreemdelingen — inzonderheid door Franschen — gebragt. Eigenlijk heeft eerst Hogarth (zie aldaar) zich beroemd gemaakt door gravures van eigene compositie. Met het ontstaan der nieuwe Engelsche schilderschool, gesticht door Josuah Reynolds, Benjamin West enz., verhief zich de graveerkunst met snelle vlugt, en vooral Landseer en Cousins hebben er in onzen tijd voortreffelijke gravures geleverd.