Graanplanten noemt men halmdragende gewassen met meelhoudende korrels (graan), die bijzonder geschikt zijn om tot voedsel te dienen voor menschen en dieren.
Zij behooren tot de familie der grassen en zijn hoofdzakelijk: tarwe, rogge, gerst, haver, maïs, rijst en gierst Intusschen wordt de boekweit ook wel tot de graanplanten gerekend. Men verdeelt het graan in winter- en zomergraan, — in hard graan (tarwe, rogge en maïs) en in zacht graan (gerst en haver). De graangewassen zijn éénjarige planten. De bestanddeelen der graankorrels zijn kleefstof, zetmeel en plantenslijm. De granen zijn aan onderscheidene ziekten blootgesteld, zooals brand, roest, moederkoorn enz., waartegen geen beter middel bestaat dan het kweeken van sterke planten uit voortreffelijk zaad in een zorgvuldig toebereiden bodem.
Eene graanvrucht (caryopsis) noemt men in de kruidkunde eene enkelvoudige, drooge, niet openbarstende vrucht met één zaad, hetwelk met het zaadhulsel (pericarpium) vergroeid is. Somtijds is de graanvrucht omgeven door overblijvende bloemdeelen, welke haar tot beschutting dienen, zooals men vooral opmerkt b{j rijst, haver en gerst.