Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Gogel

betekenis & definitie

Gogel (Izaak Jan Alexander), een Nederlandsch staatsman, werd geboren te Vugt, een dorp in de Meijerij van ’s Hertogenbosch, den lOden December 1765. Nadat hij eenige jaren op het kantoor van Godart Cappel te Amsterdam had doorgebragt, vestigde hij zich in die stad in 1791, en werd in 1794 door de Nederlandsche Republikeinen belast met eene zending naar de Fransche Volksvertegenwoordiging. In 1795 bekleedde hij onderscheidene posten bij verschillende regéringscollegiën, — werd benoemd tot een der commissarissen van de Nationale beleenbank, doch aanvaardde die betrekking slechts onder de voorwaarde, dat hij het daaraan verbonden tractement van 3000 gulden ten offer zou mogen brengen aan het Vaderland, — zag zich in 1798 bevorderd tot agent van Financiën en bekleedde dien post tot in 1801. In 1805 werd hij door den Raadpensionaris nogmaals tot dat agentschap geroepen, en nu ontwierp hij een plan van algemeene belastingen met de daarbij behoorende wetten en reglementen, — een plan, hetwelk hij vervolgens ten uitvoer legde.

Nadat hij in 1806 als lid eener Commissie afgevaardigd was naar Keizer Napoleon, bevestigde Koning Lodewijk hem in zijn ambt. In 1809 nam hij echter zijn ontslag, om zich weder aan den handel te wijden; dit duurde echter kort, daar de Keizer hem in 1810 naar Parijs ontbood en hem tot president der afdeeling Financiën in den Raad voor Hollandsche Zaken, tot staatsraad-intendant-generaal der Financiën en der schatkist in Holland en tot voorzitter van het Syndicaat benoemde. In die betrekkingen zocht Gogel zooveel mogelijk de belangen van zijn Vaderland te behartigen. Bij de omwenteling van 1813 spoedde de naauwgezette man, door zijn eed gebonden, zich naar Parijs, om zijn ontslag te vragen, en vestigde zich na zijn terugkeer te Overveen bij Haarlem, alwaar hij zich aan het hoofd plaatste van eene blaauwselfabriek.

Nadat Koning Lodewijk hem met de orde der Unie en later met die der Réunie versierd, en de Keizer hem tot kommandeur der orde van het Legioen van Eer benoemd had, verhief Koning Willem I hem in Januarij 1821 tot staatsraad in buitengewone dienst en tot kommandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw. Hij overleed echter kort daarna, op den 13den Junij van laatstgenoemd jaar. Het Vaderland verloor op dien dag een schrander en verdienstelijk staatsman, —de maatschappij een edel burger. Te midden van zijne staatkundige beslommeringen was hij een beoefenaar der dichtkunst. Hij leverde eene vertaling van een Duitsch zangspel van Stephani onder den titel: „De Apothecar en de Doctor (1796)”, dat meermalen is opgevoerd. Ook was hij lid en bestuurder van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem.

< >