Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Gneisenau

betekenis & definitie

Gneisenau (August, graaf Neithardt von), een Pruissisch veldmaarschalk, geboren den 27sten October 1760 te Schilda in het Pruissische hertogdom Saksen, verloor zijne moeder, terwijl zijn vader ten oorlog was getrokken, weshalve hij op 9-jarigen leeftijd de ganzen hoedde, totdat zijn grootvader hem opontbood en hem te Würzburg eene goede opvoeding bezorgde. In 1777 bezocht hij de académie te Erfurt, waar hij zijn vader terugvond, die als officier zijn ontslag genomen had en aldaar gehuwd was De verstandhouding tusschen vader en zoon liet echter veel te wenschen over, en geldelijke verlegenheid drong eerlang laatstgenoemde, om in Oostenrijksche dienst te treden. In 1780 schaarde hij zich onder de vaan van den markgraaf Alexander von Ansbach-Baireuth en werd in 1782 officier. Hij ging in die betrekking naar Amerika, waar hij zich met vele nieuwere denkbeelden verrijkte en werd bij zijn terugkeer in 1786 door Frederik de Groote in zijn gevolg geplaatst.

In 1790 werd hij kapitein bij den staf, trok in 1793 naar Polen en nam deel aan den veldtogt van 1794. Daarna wijdde hij zich tot 1806 in het garnizoen aan de studie en het huiselijk leven. In laatstgenoemd jaar van onspoed werden zijne krijgskundige bekwaamheden opgemerkt. Hij zag zich tot majoor bevorderd, van Königsberg naar Dantzig gezonden en tot kommandant van Kolberg benoemd. Hij wist de aanvallen van den vijand af te slaan en de vesting te verdedigen tot aan den Vrede van Tilsit. Gedurende de belegering werd hij aangesteld tot luitenant-kolonel, en in 1807 tot chef van het korps ingenieurs. Hij ontwikkelde eene verbazende werkzaamheid, werd in 1809 kolonel, maar toen de Franschgezinde partij hem verdacht maakte, nam hij zijn ontslag. Hij deed nu reizen naar Engeland, Zweden en Rusland en was meermalen met geheime zendingen belast.

Bij den opstand van 1813 keerde hij uit Engeland terug, en werd benoemd tot generaal-majoor en kwartiermeester-generaal bij het korps van Blücher, en na den dood van Scharnhorst tot chef van den generalen staf. In die betrekking werkte hij niet weinig mede tot den goeden uitslag van den bevrijdingsoorlog. Steeds verkeerde hij in de grootste harmonie met den opperbevelhebber, doch altijd spoorde hij aan tot handelen en ontwierp de vernuftigste operatie-plannen, zoowel in 1813 na den wapenstilstand bij het dralen van den Kroonprins van Zweden, als in 1814 in Frankrijk, in strijd met de meening van Schwarzenberq. Na den slag bij Leipzig werd hij luitenant-generaal, en na den Vrede van Parijs nam de Koning hem op in den gravenstand en veroorloofde hem, een landgoed uit te kiezen, dat jaarlijks 10000 thaler opbragt. In 1815 was hij weder chef van den generalen staf bij het korps van Blücher. Hij regelde den veldtogt na den slag bij Ligny zoodanig, dat twee dagen later de onverwachte verschijning van Blücher bij Waterloo den strijd besliste, en hij zorgde voor eene zoo snelle vervolging, dat deze zegepraal een der glansrijkste werd, die ooit een veldheer behaalde. Als eene bijzondere onderscheiding ontving hij niet alleen de benoeming tot generaal, maar ook het kruis van den Zwarten Adelaar, dat men in het rijtuig van Napoleon gevonden had.

Na den tweeden intogt in Parijs nam hij deel aan het sluiten van den Vrede en werd benoemd tot kommandant van het Rijnleger. Daarna vergezelde hij Blücher naar Engeland. Reeds in 1816 noopte hem zijne verzwakte gezondheid, om zijn ontslag te vragen, en hij werd in 1818, na den dood van Kalckreuth tot gouverneur van Berlijn en tot lid van den staatsraad, en in 1825 tot generaal-veldmaarschalk benoemd. Toen in 1831 de Poolsche insurrectie-oorlog tot de Pruissische grenzen naderde, zag hij zich belast met het opperbevel over de 4 Pruissische armeékorpsen. Hij overleed echter te Posen aan de cholera in den nacht van den 23sten op den 24sten Augustus van dat jaar. Met eene uitgebreide kennis en uitstekende krijgskundige bekwaamheden vereenigde Gneisenau eene beminnelijke bescheidenheid en eene riddelijke opregtheid, zoodat hij algemeen geacht en bemind was.

< >