Giudici (Paolo Emiliani), een verdienstelijk ltaliaansch schrijver, geboren te Mussomeli op Sicilië den 13den Junij 1812, behoorde tot den kring der vaderlandlievende Italianen, die met geestdrift en volharding, in weerwil van alle vervolgingen, de vrijheid, eenheid en grootheid van Italië bevorderden. Giudici, door sommigen de Italiaansche Gervinus genoemd, was gesproten uit een aanzienlijk, maar verarmd geslacht. Reeds vroeg onderscheidde hij zich door een uitstekenden aanleg. Op 17-jarigen leeftijd dichtte hij onderscheidene tooneelstukken, die hij evenwel verbrandde, en toen hij, in weerwil van zijn afkeer voor den geestelijken stand bestemd, te Palermo in het Dominicaner klooster werd gebragt, oefende hij zich met zoo goed gevolg in het teekenen, schilderen en gravéren, dat een uitgewekene, de ridder Annibale Emiliani, hem behulpzaam was om het klooster te ontvlugten en naar Livorno te ontsnappen.
Hij werd door Emiliani als zoon aangenomen, en woonde sedert 1840 bij afwisseling te Florence en te Pisa, waar hij, als een vriend van Niccolini en Montanelli, zich bewoog in den uitgelezen kring van mannen, die door lier en zwaard, door dagbladen, geschriften en vergaderingen werkten aan wedergeboorte van Italië. Niet te vreden met de vroegere oppervlakkige behandeling van de geschiedenis der Italiaansche letterkunde, toog hij aan den arbeid en leverde na eene vierjarige bronnenstudie zijne beroemde „Storia della letteratura Italiana (1854, 2 dln)”. De omwentelingstijd van 1848 noopte hem, om zich hoofdzakelijk bij de dagbladpers te bepalen. In dat jaar verscheen echter ook zijne „Filosofia politica del Brougham”. Toen voorts de revolutie uitgebarsten en de Groothertog vertrokken was, benoemde het Voorloopig Bewind hem tot hoogleeraar in de aesthetiek te Pisa (1849), doch bij den aanvang der Restauratie legde hij deze betrekking neder. Gedurende den somberen staatkundigen tijd, welke tot aan het jaar 1859 verliep, hield hij zich uitsluitend bezig met de beoefening der wetenschap.
Alsnu verscheen zijne „Storia dei Comuni (1853—1854, 3 dln)”, zoomede eene vertaling der „History of England” van Macaulay. In het jaar 1858 werd zijn afkeer van de vreemdelingen krachtig opgewekt, en in eene reeks van artikelen, in een Londensch dagblad geplaatst, bragt hij de misbruiken aan den dag der regéring van den Groothertog en bevorderde niet weinig het verzet der openbare meening tegen Oostenrijk. In 1859 werd hij, als opvolger van zijn vriend Niccolini, hoogleeraar in de aesthetiek aan de Académie van Schoone Kunsten te Florence en bekleedde die betrekking tot aan zijn dood. Hij gaf voorts eene „Storia del teatro italiano (1860)” in het licht, en verkreeg in 1867 zitting in de Kamer van Afgevaardigden. Zijne gezamenlijke werken zijn in de „Biblioteca nazionale di Firenze” opgenomen. Hij overleed te Tunbridge den 8sten September 1872.