Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Girardin

betekenis & definitie

Girardin (De) is de naam van eene aanzienlijke Fransche familie, afkomstig van den adellijken stam der Gherardini te Florence. Daartoe behooren:

René Louis, markies de Girardin, geboren in 1735. Hij trad reeds vroeg in dienst bij het Fransche leger, vertoefde vervolgens aan het Hof van den onttroonden Poolschen Koning Stanislaus te Nancy en verkreeg in den Zevenjarigen Oorlog den rang van kolonel der kavallerie. Na het sluiten van den vrede vestigde hij zich op zijn buitenverblijf Ermenonville in het departement Oise en verleende aldaar ook aan zijn vriend Rousseau eene wijkplaats. Aanvankelijk begroette hij de groote Omwenteling met blijdschap, maar toen de regéringloosheid tot de grootste gruwelen leidde, keerde ijÿ terug naar zijn eenzaam verblijf. Wél werd hij deswege in 1793 door de Jacobijnen als een Koningsgezinde aangeklaagd, maar zijne erkende vaderlandsliefde strekte hem tot bescherming. Eene geweldige overstrooming, die zijne pas-aangelegde parken verwoestte, en de woelingen der Revolutie noodzaakten hem intusschen, zijne geliefkoosde verblijfplaats gedurende eenigen tijd te verlaten. Hij overleed aldaar den 20sten October 1808. Zijn geschrift „De la composition des paysages (1777)” is in bijkans alle talen overgebragt.

Cécile Stanislas Xavier, graaf de Girardin, oudste zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Luneville den 15den Januarij 1768, was reeds vroeg ritmeester bij de kavallerie en vormde zÿn geest door den omgang met Rousseau. Toen de Fransche Omwenteling uitbarstte, was hij zeer met haar ingenomen, zooals blijkt uit eene „Lettre du vicomte d’Ermenonville à M...Als afgevaardigde van den derden stand in de Provinciale Vergadering te Senlis, stond hij de belangen van dien stand met zooveel ijver voor, dat de laatste „Lettre de cachet” tegen hem werd afgegeven. Zij had echter geene kracht meer. In 1790 werd hij door het departement Oise afgevaardigd naar de Nationale Vergadering, waar hij eerst aan de linkerzijde plaats nam, maar deze weldra verliet, om aan de regterzijde bij de constitutionélen een zetel in te nemen. Toen hij in 1793 van eene zending uit Engeland terugkeerde, moest hij zich, wetende dat hij tot de verdachten behoorde, bij een bloedverwant te Sézanne verbergen ; hij werd echter ontdekt en met zijne broeders naar de gevangenis gebragt. Getrouw aan de lessen van Rousseau, leerde hij hier het schrijnwerkersbedrijf en arbeidde vlijtig, zoodat hij onopgemerkt den 9den Thermidor bereikte.

Daarna keerde hij terug naar Ermenonville en kwam er in kennis met Joseph Bonaparte, door wiens bemiddeling hij den 18den Brumaire de betrekking verkreeg van prefect in het departement Oise en vervolgens een zetel in het Tribunaat, waar hij de oogmerken der familie Bonaparte met kracht bevorderde. Nadat hij in 1804 weder als kapitein bij het leger geplaatst was, vergezelde hij in 1806 Joseph Bonaparte naar Napels en later naar Spanje, waar hij als brigade-generaal deel nam aan den oorlog. Na zijn terugkeer werd hij lid van het Wetgevend Ligchaam en in 1812 prefect van het departement Seine Inférieure, in welke betrekking hij de algemeene achting verwierf. Ook na de eerste Restauratie behield hij dat ambt, doch vervolgens, beschuldigd van het schrijven van een smaadschrift tegen de Koninklijke familie, moest hij na den tweeden terugkeer der Bourbons zijne bediening laten varen. In 1819 werd hij prefect van het departement Côte d’or en tevens lid der Kamer, waar hij, aan de linkerzijde gezeten, als een ijverig verdediger der constitutionéle vrijheid optrad. Hij overleed den 27sten Februarij 1827, terwijl hij „Mémoires, journal et souvenirs” achterliet, die een jaar na zijn dood in het licht verschenen.

Alexandre, graaf de Girardin, een Fransch generaal en een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren den 16den Januarij 1776, nam deel aan al de veldtogten van het Keizerrijk, en werd in 1814 brigade-genéraal. Later behoorde hij tot de Koningsgezinden en bekleedde het ambt van opperjagermeester aan het Hof van Karel X. Hij gaf een „Mémoire sur la situation politique et militaire de l’Europe (1844)” in het licht, en overleed den 5den Augustus 1855.

Ernst Stanislas, graaf de Girardin, de oudste zoon van Cécile Stanislas Xavier. Hÿ werd geboren den 24sten Julij 1802, kwam in het bezit van Ermenonville en verkreeg in 1830, toen hij zijn ontslag nam uit de militaire dienst, als afgevaardigde van het departement Charente zitting in de Kamer, waar hij met de vrijzinnige linkerzijde stemde. Bij de verkiezingen van 1842 deden de knoeijerijen van het ministérie hem de nederlaag lijden, doch hij behaalde er de overwinning in 1848 en 1849. In de Constituante en Législative zat hij op de banken der gematigde partij, en in 1852 werd hij tot senator benoemd.

Emile de Girardin, een Fransch dagbladschrijver. Hÿ was de onwettige zoon van generaal Alexandre de Girardin werd geboren in Zwitserland in 1802. Hij ontving zijne opleiding aan een collége te Parijs, en werd vervolgens bij een makelaar in effecten in de leer gedaan. Hij schepte echter meer behagen in het beoefenen der letterkunde en gaf reeds vroeg zijn „Emile” in het licht, een tafereel van zijne eigene jeugd, dat in 1853 eene 4de uitgave beleefde. Tijdens het ministérie Martignac werd hij als inspecteur van zaken van kunst aangesteld, en hij waagde zich tevens aan stoute ondernemingen.

Hij stichtte 2 dagbladen: „Le Voleur (1828)” en „La Mode (1829)”, die nog al opgang maakten; maar nog betere zaken deed hij met het „Journal des connaissances utiles (1831)”, dat slechts 4 francs den jaargang kostte en in weinige maanden 120000 abonnés verwierf. Tevens mengde hij zich in allerlei ondernemingen, die gedeeltelijk een zeer nadeeligen afloop hadden. In 1836 deed hij het dagblad „La Presse” in het licht verschijnen als een orgaan der conservatieve politiek, en wel voor zoo goedkoopen prijs, dat iedere mededinging onmogelijk was. De hevige twist, welke hij daarover voerde met zijne tegenstanders, gaf aanleiding tot zijn tweegevecht met Armand Carrel, redacteur van den „National”, die aan de ontvangene wonde bezweek.

In 1834 werd hij door de kiezers van Bourganeuf afgevaardigd naar de Kamer van Gedeputeerden. Later werd hij telkens herkozen, doch weinige dagen vóór den 24sten Februarij 1848 nam hij zijn ontslag. In de jaren 1849 tot 1851 vertegenwoordigde hij het departement Bas-Rhin in het Wetgevend Ligchaam en stemde er met de Bergpartij, welke zijne candidatuur ondersteund had. Toch was hij niet zoo geschikt tot partijhoofd en redenaar als tot redacteur van zijn dagblad, hetwelk een verbazenden invloed verkreeg. Nadat hij het ministérie-Guizot, het Voorloopig Bewind, de monarchale reactie en de gematigde republiek bij afwisseling verdedigd en bestreden had, bragt hij alle hefboomen in beweging, om generaal Cavaignac te doen vallen en Lodewijk Napoleon aan het bestuur te brengen. Niettemin rigtte hij vervolgens ook tegen dezen zijne aanvallen.

Bij deze staatkundige kleurverwisseling, welke geen nadeel scheen toe te brengen aan den aftrek van het blad, beoogde Girardin eene ministériële portefeuille, die hem telkens weder ontsnapte, als hij haar dacht te grijpen. Na den staatsstreek van 2 December 1851 werd hij volgens het decreet van 9 Januarij 1852 uit Frankrijk verbannen, maar ontving 2 maanden daarna, toen zijne schoonmoeder op sterven lag, reeds verlof om derwaarts terug te keeren, terwijl hij door zijne betrekking met prins Napoleon de vergunning wist te verwerven om inlandig te blijven. Weldra nam hij de redactie van zijn dagblad weder op zich en volhardde daarin tot aan 1856, toen hij zijn aandeel in die zaak aan de bankiers Millaud & Comp. voor 800000 francs verkocht. Hij was echter het stilzitten weinig gewoon, zoodat hij in 1863 de betrekking van redacteur weder op zich nam, waarbij hem echter de toenmalige drukperswet van het Keizerrijk groote hindernissen in den weg legde. Hij bepaalde zich daarom bij het schrijven van tooneelstukken en smaakte de voldoening, dat daarover een hevige pennestrijd ontstond, dien hij zooveel mogelijk zocht aan te wakkeren.

Na het overlijden van zijne eerste echtgenoote, Delphine Gay, trad hij in het huwelijk (1856) met Minna Brunold, gravin Tieffenbach, weduwe van den prins van Nassau, en overleed den 11den April 1873. Van zijne geschriften noemen wij : „Tableau de la marche et des progrès de la littérature française au 16me sićcle (1828)”, waarmede hij een door de Académie uitgeloofden prijs verwierf, — „Rapport sur l’état de l’instruction publique en Allemagne (1825)”, — „Notices politiques et littéraires sur l’Allemagne (1835)”, — „Mélanges de littérature et de morale (1840, 2 dln)”, — „Sur l’instruction intermédiaire en France (1846)’’, — „De l’usage des passions dans le drame (1847)”, — „Cours de littérature dramatique (1143)”, — en „Souvenirs et réflexions politiques d’un journaliste (1859)”. In 1840 was hij lid der Fransche Académie geworden.

Delphine Gay, madame Emile de Girardin, eene Fransche schrijfster en de echtgenoote van den voorgaande. Zij werd geboren te Aken den 26sten Januarij 1804 en was eene dochter van de bekende schrijfster Sophia Gay, die haar reeds vroeg eene letterkundige opleiding bezorgde. Als eene schoone, blondlokkige, 16-jarige maagd bezong zij met geestdrift de Hellenen, den Franschen generaal Foy, Napoleon en Karel X. Eene reis, die zij in 1827 met hare moeder naar Italië ondernam, geleek op een zegetogt. Te Rome in de Accadémia Tiberina opgenomen en op het Capitool met een lauwerkrans versierd, werd zij eene tweede Corinna. Twee van hare bundels: „Les essais poétiques (1824, 4de druk 1829)” en „Les nouveaux essais poétiques (1825)”, zijn uit dat eerste tijdperk afkomstig, De vorm dier gedichten is sierlijk en zuiver, hoewel zij de vrijheden der romantiek niet versmaadde. Haar laatste gedicht „Napoline (1833)” maakte niet veel opgang, maar is toch het beste lierdicht, dat zij geleverd heeft. Nadat zij in 1831 in het huwelijk was getreden met Emile de Girardin, schreef zij den roman „Le lorgnon (2de uitgave 1832)”, waarop onderscheidene andere volgden. Men vindt daarin eene mengeling van gevoel en ironie.

Haar proza is kernachtig, levendig, helder en boeijend. Vooral behaalde zij grooten bijval door hare „Parijsche brieven”, die van 1836 tot 1848 in het feuilleton van „La Presse” verschenen. Zij schreef ze onder den pseudoniem van vicomte de Launay. Zij geven eene merkwaardige schets van het sociale leven te Parijs en zijn als verzameling meermalen gedrukt. Daarna bepaalde zij zich bij het tooneel en gaf de treurspelen „Judith (1843)” en „Cléopatre (1847)” in het licht, waarin veel schoons gevonden wordt. Meer geschiktheid nog betoonde zij voor het spreukspel (proverbe), en hare 3 stukken: „C’est la faute du mari (1851)”, — „Lady Tartuffe (1853)”, — en vooral „La joie fait peur ( 1854)” vonden grooten bijval. Zij overleed te Parijs den 29sten Junij 1855. Hare „Oeuvres complètes" zijn in 1862 in 6 deelen, — en hare „Poésies complètes” in 1857 uitgegeven.

François Auguste Girardin, zie Saint-MarcGirardin.

< >