Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Germánicus

betekenis & definitie

Germánicus, een Romeinsch veldheer, was de zoon van Nero Claudius Drusus, den broeder van Tiberius, en van Antonia. Hij werd geboren in het jaar 15 vóór Chr., en volgens het verlangen van Augustus, die er over gedacht had, hem tot zijn opvolger te benoemen, als zoon aangenomen door Tiberius, dien hij in den oorlog tegen de Pannoniërs en Dalmatiërs (7—10 na Chr.), voorts op den veldtogt over de Rijn, ter beveiliging der Germaansche grenzen na de nederlaag van Varus, vergezelde. Na den dood van Augustus ontstond onder de soldaten der 4 legioenen van de Nederrijn, die verhooging van soldij en vermindering van diensttijd vorderden en uit af keer van Tiberius gezind waren om Germánicus tot opvolger van Augustus uit te roepen, een bloedig oproer, hetwelk door Germánicus met zachtheid en door zijn legaat Caecina met gestrengheid onderdrukt werd. Germánicus voerde daarna de soldaten beneden Wesel over de Rijn, overrompelde de Marsen in liet gebied van Osnabrück gedurende een nachtelijk feest en verwoestte het beroemde heiligdom Tanfana. in het jaar 15 deed hij een tweeden inval in Germanië, terwijl Caecina tegen de Marsen en Cherusken werd uitgezonden, van Mainz naar liet land der Katten, wier hoofdplaats Mattium aan de Eder hij prijs gaf aan de vernieling.

Op den terugtogt verzochten afgezanten van den Cheruskenvorst Segestes zijne hulp, daar deze door zijn schoonzoon Arminius was ingesloten. Germánicus keerde terug, ontzette Segestes, en nam Thusnelda, de gemalin van Arminius, gevangen. Bij de tijding, dat Arminius de Cherusken en aangrenzende volken tot het hervatten van oorlog opriep, ondernam Germánicus een nieuwen togt. Met eene vloot voer hij door het Drususkanaal in de Noordzee en stevende voorts de Eems op, waar hij zich met Caecina en met de ruiterij vereenigde. Daarna plunderde hij het land naar de zijde van het Teutoburgerwoud, drong er door, en bereidde er voor de Romeinen, die er onder Varus gesneuveld waren, eene behoorlijke begrafenis. Eene zegepraal van Arminius op zijne ruiters en zijne bondgenooten bewoog hem tot een haastigen terugtogt, waarbij hij een groot gedeelte zijner vloot verloor. Ook Caecina, die te land westwaarts week, moest van de Germanen aanmerkelijke verliezen ondervinden. — Nog vóórdat de vloot van 1000 schepen, welke Germánicus bij de Batavieren uitrustte, in gereedheid was, riep in het jaar 16 de belégering der vesting Aliso aan de Lippe hem weder over de Rijn. De Germanen werden verdreven en de graven in liet Teutoburgerwoud weder in orde gebragt.

Daarop voer hij met zijne vloot weder naar de Eems, drong door in het gebied der Chauken en Angrivariërs bij de Weser, overschreed deze rivier en overwon Arminius in 2 veldslagen, de eerste maal op het veld idistavisus nabij Minden. Intusschen besloot hij tot den terugtogt, daar hij wederom door storm een groot gedeelte van zijne schepen verloor. Om te zorgen, dat de Germanen hierdoor niet overmoedig werden, deed hij datzelfde jaar nogmaals een inval in het land der Marsen en gaf aan zijn legaat Silius den last, om tegen de Katten te strijden. De verworven zegepraal zou in het volgende jaar worden voortgezet, maar Tiberius, ijverzuchtig op den roem van zijn veldheer, riep hem terug en verleende hem met gehuichelde vriendschap de eer van een triomf, waarbij ook Thusnelda onder de gevangenen behoorde. Om zich te ontslaan van Germánicus, die hem wegens de volksgunst, welke deze in ruime mate genoot, gevaarlijk voorkwam, zond Tibérius hem met eene uitgebreide volmagt naar het Oosten, om aldaar de zaken in orde te brengen, — en benoemde tevens Piso tot stadhouder van Syrië, die, hetzij uit eigen beweging, hetzij op last van Tiberius, door zijn trotsch en heerschzuchtig karakter overal de bedoelingen van Germánicus tegenwerkte. Laatstgenoemde overleed weldra, na zijn terugkeer van eene reis naar Egypte, den 9den October van het jaar 19 te Epidaphne bij Antiochia, algemeen betreurd door zijne onderhoorigen, alsmede door de burgers van Rome, werwaarts zijne asch door zijne gemalin Agrippina werd overgebragt.

Zoowel deze als twee van hare zonen werden op bevel van Tibérius ter dood gebragt, doch de derde, Calígula, bleef in leven. Van de 3 dochters, die hem — Germánicus — overleefden, onderscheidde zich de jongste, Agrippina genaamd, evenzeer door hare schandelijke ondeugden, als hare moeder door uitmuntende deugden. — Germánicus had zoowel door zijn innemend voorkomen, als vooral door zijne zachtheid en goedheid, welke sterk afstaken bij de somberheid en gestrengheid van Tiberius, de liefde en achting verworven van het geheele Romeinsche volk. Ook bij zijne krijgstogten was zijn invloed op de soldaten een waarborg voor de overwinning. Voorts bezat hij eene uitgebreide letterkundige kennis. Groot was zijn roem als dichter en redenaar, zoowel in de Grieksche als in de Latijnsche taal. Welligt is de „Aratea” („Phaenomena” en „Prognostica”), eene vrije bewerking van het sterrekundig gedicht van Aratus, van hem afkomstig.

< >