Freyre. Onder dezen naam vermelden wij:
Don Manuël Freyre, een Spaansch veldheer, geboren omstreeks het jaar 1765 te Ossuna in Andalusië. Hij streed in 1793 tegen de Franschen en zette dien strijd nog voort in 1813, nadat hij inmiddels tot den rang van generaal was opgeklommen. In 1820 overreedde hij den Koning, om de constitutie aan te nemen en geraakte deswege in hechtenis. Na de Restauratie herkreeg hij zijne vrijheid en leefde ambteloos tot in 1833, toen hij zich een voorstander van Isabella verklaarde, waarna hij lid der Proceres, opperbevelhebber der garde en kapitein-generaal van Madrid werd. Hij overleed in het begin van 1834.
Agostinho Jozé Freyre, een Portugeesch staatsman. hij werd geboren den 28sten Augustus 1780 en te vondeling gelegd. Aanvankelijk werd hij voor het onderwijs bestemd, doch bij den inval der Franschen in 1809 trad hij in militaire dienst, werd in 1811 luitenant, streed bij Albuéra, Vittoria en de Pyreneeën, zag zich in 1815 bevorderd tot kapitein en oefende zich in de krijgswetenschap aan de militaire académie te Lissabon. In 1820 was hij opgeklommen tot den rang van majoor en kort daarna zond de provincie Estremadura hem als afgevaardigde naar de Cortes. Van deze werd hij in 1821 secretaris, in Junij 1822 vice-president en eene maand later president. Na de opheffing der constitutie in 1823 ging hij eenige jaren op reis, doch keerde na het aannemen der carta (grondwet) van dom Pedro in zijn vaderland terug, waar hij als majoor bij het korps ingenieurs geplaatst werd en als chef van den generalen staf tegen de absolutisten streed. Toen dom Miguél de overhand behield, nam hij de vlugt uit Lissabon, waar hij bezig was met het versterken van den zuidelijken oever der Taag, begaf zich in 1828 naar Parijs en ondersteunde van hier in 1831 en later het plan van dom Pedro, om den troon van Portugal voor donna Maria te veroveren. In 1832 vergezelde hij den verdreven Keizer naar de Azorische eilanden, werd door dezen benoemd tot minister van Oorlog en voorloopig minister van Marine, landde in laatstgenoemd jaar te Mindello, veroverde Porto en proclameerde na het overwinnen van dom Miguél (1834), tegelijk met het sluiten der overeenkomst van Evora-Monte, eene amnestie voor de aanhangers van het absolutismus.
Daarna werd hij staatsraad en afgevaardigde naar de Cortes van wege de provinciën Estremadura en Minho. In Augustus 1834 werd hij minister van Marine, in 1835 van Binnenlandsche Zaken en tevens directeur der Koninklijke militaire school. Hij schiep orde in het staatsbestuur, maar viel door zijne vasthoudendheid in ongenade bij de Koningin, zoodat hij tegelijk met zijne ambtgenooten in Mei 1835 zijn ontslag nam, hetwelk hem met den rang van minister van Staat verleend werd. Nu besteedde hij al zijne krachten aan de militaire school, ontving weldra zijne benoeming tot pair des rijks, en was in 1836 met Caralho weder lid van het kabinet. Toen de Koningin den 9den September van dat jaar gedwongen werd, de constitutie van 1820 te bezweren en de carta van dom Pedro op te heffen, keerde Freyre terug tot het ambteloos leven, om zich geheel aan de wetenschap te wijden. Toen hem voorts de Koningin naar Belem ontbood, om de geoctroyeerde grondwet te herstellen, werd hij op weg derwaarts den 4den November 1836 door de nationale garde vermoord.