Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Forst

betekenis & definitie

Forst is een Duitsch woord, hetwelk wij niet willen overslaan, omdat het eene voor onze oostelijke naburen hoogst belangrijke zaak aanduidt, waarvoor wij in onze taal geen afzonderlijken naam hebben. Wanneer wij van een bosch spreken, dan bedoelen wij eene aanmerkelijke verzameling van boomen, die in het wild groeijen of verpleegd worden, die er van ouds geweest zijn of later geplant werden. Is zulk een bosch groot of willen wij daaraan eene dichterlijke benaming geven, dan noemen wij het een woud. Daarmede komt het Duitsche woord Wald overeen.

Maar wie in Duitschland het woord Forst gebruiken, bedoelen daarmede een bosch, dat naar behooren aangelegd is, naar de eischen der wetenschap door deskundigen onderhouden en gekweekt wordt, en zoodanige behandeling ondergaat, dat het aan den eigenaar op den duur de meest mogelijke voordeelen oplevert. Men heeft er Forstreviere of bepaalde, met boomen bezette stukken grond, terwijl eenige van deze een Forstbezirk, eene Forstinspection of een Forstamt uitmaken. Het stelselmatig gerangschikt geheel der kennis, die men tot eene doelmatige behandeling van zulke cultuurbosschen noodig heeft, draagt den naam van Forstwissenschaft. Deze onderrigt ons tevens omtrent den invloed der bosschen op de vochtigheid des dampkrings en op het klimaat in het algemeen, op de besproeijing van den bodem, op den waterstand der rivieren, op de gezondheid en de welvaart der ingezetenen des lands, enz. Zij schrijft, wat de boschcultuur betreft, regels voor omtrent de aanplanting met de daarbij behoorende bewerking van den grond, omtrent de verzorging en het hakken der boomen, — omtrent de beveiliging van het gewas tegen eiken schadelijken invloed, — omtrent het gebruik van het hout, en omtrent zijne veredeling. Men spreekt voorts van het Forstrecht als een der heerlijke regten, en van Forstvergehen of overtredingen van met betrekking tot zulke bosschen gestelde wetten.

Tot verkrijging der kennis, die men voor de boschcultuur behoeft, dienen de Forstakadémiën. Scholen werden tot dat einde reeds opgerigt in het midden der voorgaande eeuw in den Harz en elders. Wegens hare uitsluitend practische of theoretische rigting bleken zij echter onvoldoende te wezen. Daarom stichtte hertog Karel van Würtemberg in 1783 eene school voor theorie en practijk te Hohenheim, die weldra door dergelijke te Kiel (1785), te Freiburg in do Breisgau (1787), te Dreiszigacker (1801), te Mariabrunn (1814), te Tharand (1816), enz. gevolgd werden. De wis- en natuurkundige wetenschappen werden er mede verbonden, en men heeft tegenwoordig forstacadémiën te Neustadt Eberswalde, te Mariabrunn bij Weenen, te Aussee in Moravië, en te Eisenach, — voorts vereenigd met landbouwscholen te Tharand en te Hohenheim, en met polytechnische scholen te Karlsruhe en te Brunswijk. Te Gieszen is er eene met de universiteit verbonden. Frankrijk heeft zulk eene school te Nancy, Rusland te Moskou en bij Petersburg, Zweden te Stokholm, Finland te Evois, en Spanje te Villaviciosa.

< >