Forcade-Laroquette (Jean Louis Victor Adolphe de), een Fransch financier en een halfbroeder van den maarschalk Saint-Arnaud, werd geboren te Parijs omstreeks het jaar 1820, studeerde aldaar in de regten en werd er in 1841 advocaat bij het geregtshof. Hij verwierf weldra een groote practijk, zag zich in 1846 door de Universiteit te Parijs tot doctor in de regten benoemd, en een KeizerIijk decreet schonk hem in 1852 de betrekking van requestmeester bij den Staatsraad en daarna die van regéringscommissaris bij de sectie voor administratieve kwestiën. In 1857 werd hij directeur-generaal der Keizerlijke bosschen en 2 jaar later van de douanen en indirecte belastingen met den titel van buitengewoon requestmeester en staatsraad. In 1860 ontving hij de portefeuille van Financiën en gedroeg zich als een werktuig des Keizers, om misbruik te maken van het crediet, ten einde geld te verkrijgen, zoodat de vlottende staatsschuld spoedig tot eene hoogte klom, die zelfs voor Napoleon schrikbarend begon te worden.
Toen Fould hierover geraadpleegd werd, vermaande deze den Keizer ernstig, om het buitengewoon en supplementair crediet niet langer te laten misbruiken en over de gelden der schatkist niet te beschikken zonder goedkeuring der Kamers. Dientengevolge werd Forcade-Laroquette in 1861 tot senator en Fould tot minister van Financiën benoemd. Aan den nieuwen senator werden nu belangrijke zendingen opgedragen, zooals in 1863 naar Algérië, en daarna nam hij zitting als vice-president van den Staatsraad. In 1867 zag hij zich in het ministérie Bouher belast met de portefeuille van Landbouw, Openbare Werken en Handel, en in deze betrekking opende hij eene internationale tentoonstelling voor zeevaart en visscherij te Havre (1868). Later ontving hij de portefeuille van Binnenlandsche Zaken, en men verwachtte van hem — doch te vergeefs — meer vrijzinnige bepalingen omtrent de drukpers en verbetering van de wet op de verkiezingen. In 1869 nam hij met zijne ambtgenooten zijn ontslag, doch behield bij de Kabinetsverandering zijne portefeuille. In gemeld jaar gaf hij in het Wetgevend Lichaam blijken, dat hij zich voegen zou naar eene meer liberale politiek; doch toen Ollivier in Januarij 1870 een nieuw Kabinet vormde, keerde hij tot het ambtelooze leven terug. Bij den val van het tweede Keizerrijk werd ballingschap zijn lot, ja, er werd zelfs een bevel uitgevaardigd om hem in hechtenis te nemen en wegens zijn vroeger financieel beheer tot verantwoording te roepen.