Onder dezen naam vermelden wij:
Gaëtano Filangiéri, een uitstekend Italiaansch schrijver en wijsgeer. Hij werd geboren te Napels den 18den Augustus 1752 uit een oud, van de Noormannen afstammend geslacht en was de derde zoon van prins Caesare d'Arianello en van Marianaa di Montalio, hertogin van Fragnito. Op zijn 14de jaar trad hij in krijgsdienst, maar nam weldra zijn ontslag, wijdde zich aan de beoefening der wetenschap en werd advocaat. Zijne uitgebreide kennis en zijne meer dan gewone welsprekendheid bezorgden hem grooten bijval, en de verdediging der hervormingen, welke Tanucci, eerste minister van Napels, wilde invoeren, verschafte hem de gunst van dezen staatsman. Weldra bekleedde Filangiéri aanzienlijke waardigheden aan het Hof, doch hij bleef getrouw aan zijne geliefkoosde studiën.
Zijne denkbeelden omtrent de wetgeving legde hij neder in het uitmuntend werk „La scienza della legislazione (1781—1788, 8 dln, en later bij herhaling, voorzien van aanteekeningen van Benjamin Constant)''. Dit geschrift baarde in geheel Europa groot opzien, en de schrijver werd op zijn 28ste jaar onder de meestberoemde regtsgeleerden gerekend. De hooge adel en de geestelijkheid wisten echter, na het verschijnen van het vierde deel, een besluit uit te lokken (6 December 1784), waarbij zijn boek een oproerstichtend en goddeloos geschrift werd verklaard. Filangiéri werd hierdoor niet afgeschrikt, maar zette zijn arbeid voort, en koning Ferdinand IV benoemde hem in 1787 tot finantie-raad. Hij overleed echter reeds den 21sten Julij 1788, niet zonder veler vermoeden, dat hem van wege den minister Acton vergif zou zijn toegediend.
Carlo Filangiéri, prins van Satriano en hertog van Taormina, den oudsten zoon van den voorgaande. Hij werd geboren den 10den Mei 1784 te La Cava bij Salerno, koesterde van jong af den wensch, om zich aan de krijgsdienst te wijden en legde zich hoofdzakelijk toe op de wiskunde. In 1799 begaf hij zich naar Frankrijk en werd er op last van den Eersten Consul op de militaire school geplaatst, waar hij het tweede jaar den eersten prijs voor de exacte wetenschappen verwierf en tot officier benoemd werd bij de 33ste halve brigade. Met dit corps volbragt hij zijne eerste 5 veldtogten en streed bij Austerlitz. In 1806 bij het Napolitaansche leger geplaatst, nam hfl als kapitein van den generalen staf onder Masséna deel aan de belegering van Gaéta en streed in Calabrië tegen de Engelschen en Sicilianen. In 1808 volgde hij koning Joseph naar Spanje, waar hij diende onder Soult en bij Napoleon. Een duel met den Corsicaanschen generaal Franceschi, die zich beleedigende uitdrukkingen veroorloofd had omtrent de Napolitanen, was oorzaak, dat hij naar zijn vaderland verwezen werd, waar Joachim Murat hem bij zich hield zoolang hij koning bleef.
Met dezen vorst nam hij deel aan de groote veldtogten, rukte met hem voorwaarts tot Moskou, en was maréchal de camp en adjudantgeneraal, toen Murat den noodlottigen strijd tegen Oostenrijk aanvaardde. Het uitstekend plan van Filangiéri, den 19den Maart in een krijgsraad te Ancona voorgesteld, namelijk om Venetië door middel der vloot te overrompelen, terwijl Murat met de beschikbare troepen met versnelden marseh over de Po moest trekken, voordat het Keizerlijk leger zich vereenigen kon, werd door de generaals Carascosa en Coletta afgekeurd en verworpen. Terstond daarna nam de veldtogt een aanvang met een aanval op. Cesena, om den 20sten Mei met de overeenkomst van Casalanza te eindigen. Den 4den April werd Filangiéri bij den overtogt over de door Bianchi verdedigde brug over de Panaro en bij het aanvoeren der stormkolonne tegen de sterkverschanste positie des vijands de enkel verpletterd, zoodat zijn ééne voet later verlamd bleef.
Op het slagveld zag hij zich benoemd tot luitenant-generaal en bleef ook na den val van Mural in dienst als inspecteur-generaal der infanterie, zonder evenwel, zooals zijne overige strijdmakkers uit den tijd van Napoleon, het vertrouwen der regering te genieten. In 1821 volbragt hij onder Carascosa een veldtogt in de Abruzzen, en na dien tijd bleef hij tot 1848 buiten dienst, terwijl hij zich bezig hield met wetenschappelijke studiën, reizen en het bestuur der ijzerfabrieken van Satriano. Toen in den zomer van laatstgenoemd jaar Ferdinand II tot eene expeditie naar Sicilië besloot, werd Filangiéri door de openbare meening aangewezen als de eenige persoon, die deze zaak tot een goed einde zou kunnen brengen. Hij werd dan ook den 29sten Augustus benoemd tot commandant der land- en zeemagt, stak van Reggio over de zeeëngte en veroverde den 7den September Messina na een strijd van 48 uren. Daarna werd het voortzetten der expeditie — buiten zijn toedoen — geschorst tot aan het volgende voorjaar, en toen alle pogingen tot verzoening tusschen den Koning en het Bestuur van Sicilië schipbreuk leden, verliet hij den 30sten Maart 1849 Messina en trok den 15den Mei daaraanvolgende te Palermo binnen. Het gevecht bij Taormina en de verovering van Catania waren de belangrijkste gebeurtenissen van dezen veldtogt.
Den 9den October werd hij tot stadhouder van het eiland benoemd, en in weerwil van vele tegenwerking gelukte het hem, een bestuur tot stand te brengen, dat een bezadigden middenweg bewandelde en een gunstigen invloed had op de welvaart der bevolking. Doch de rigting, door Ferdinand II sedert 1848 gevolgd, en de hierdoor ontstaande tweespalt tusschen Filangiéri en den eersten minister Cassisi gaven aanleiding, dat eerstgenoemde in Januarij 1852 zijn betrekking nederiegde. De Koning overleed den 21sten Mei 1859, en Frans II belastte Filangiéri met het voorzitterschap in den ministerraad en met de portefeuille van Oorlog. Weldra echter moest Napels bezwijken voor den éenheidbevorderenden invloed van Piémont. Den 16den Maart 1860 nam Filangiéri zijn ontslag, en den 10den Mei daaraanvolgende landde Garibaldi bij Marsala. Aanstonds werd door dezen dictator de dotatie van Filangiéri op Sicilië verbeurd verklaard. Laatstgenoemde begaf zich na den val van het Napolitaansche vorstenhuis naar Toscana, en overleed te Portico den 14den October 1867.