Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Farinelli (Carlo), zie Broschi.

betekenis & definitie

Farini (Luigi Carlo), een italiaansch staatsman en schrijver, geboren te Russi in Romagna den 22sten October 1812, studeerde te Bologna in de geneeskunde en was vervolgens als arts werkzaam te Ravenna en in zijne geboorteplaats. Door zijne deelneming aan de staatkundige bewegingen van 1841 wekte hij kwade vermoedens bij de Pauselijke policie en ontving in 1843 van generaal Amat bevel, om het land te verlaten. Hij begaf zich naar Toscana en — toen hem ook hier eene verblijfplaats ontzegd werd — vervolgens naar Parijs. Weldra echter, door het heimwee naar Italië bevangen, keerde hij derwaarts terug en toefde bij afwisseling te Lucca en te Florence, waar hy omgang had met de hervormingsgezinde partij.

Nadat Pms iX den Pauselijken stoel beklommen had, maakte hy gebruik van de amnestie en vestigde zich te Osimo als geneesheer, en toen in 1848 een hervormingsgezind ministérie te Rome het bewind aanvaardde, werd hij geplaatst als onderstaatssecretaris by Gaetano Pecchi, minister van Binnenlandsche Zaken. Bij het aftreden van dit ministérie, legde hij evenwel zijne betrekking neder, waarna de Paus hem belastte met eene vertrouwelyke zending naarkoning Karel Albert. Na de nederlaag van het italiaansehe leger en het sluiten van den wapenstilstand van Milaan keerde hij naar Rome terug en werd er door zijne geboorteplaats afgevaardigd naar het Parlement. Onder Pellegrino Possi werd hij weder geplaatst bij het ministérie van Binnenlandsche Zaken en belast met de aangelegenheden van volksgezondheid en gevangenissen, — en ook na het vermoorden van laatstgenoemden staatsman behield hij zijne betrekking. Berst toen de Gemeenebestgezinden de overhand behielden, begaf hij, de voorstander van den constitutionélen regeringsvorm,' zich naar Toscana. Nadat Rome door de Franschen ingenomen was, keerde hij terug naar zijne voormalige betrekking, doch werd weldra door de dweepzieke priesterparty verwijderd. Nu vestigde hy zich te Turijn en gaf er, op raad van d'Azeglio, het satyrieke blad „La Frusta” in het licht. Toorts was h{j medewerker aan den „Resorgimento”, en gaf in 1850 zijne „Storia dello stato Romano dal anno 1814 al 1850” in het licht, waarin hij de revolutionaire partij evenmin spaarde als de reactionaire.

De Koning van Sardinië benoemde hem in 1850 tot minister van Openbaar Onderwijs, doch na verloop van 9 maanden deed hij afstand van zijne portefeuille. De Koning voegde hem daarna bij de gezondheidscommissie, en Fmini ondersteunde in het Parlement met den meesten ijver de staatkunde van graaf Cavour. Hiertoe stichtte hij het dagblad „ii Piemonte” en schreef een vervolg op de „Geschiedenis van italië” van Botta. Gedurende de gebeurtenissen van 1859 begaf hij zich als agent van Cavour naar Parma en Modena, en werd er na den Vrede van Villafranca tot dictator gekozen. Hij zorgde er voor de invoering der Sardinische wetten en nam alle voorbereidende maatregelen voor de annexatie. Zijne vijanden beschuldigden hem van hoogmoed en ijdelheid, alsmede van toegevendheid jegens de aanhangers van Mazzini en jegens het volk.

Na de annexatie belastte Cavour hem met de portefeuille van Binnenlandsche Zaken, die hij echter in Junij 1861, bij het optreden van Picdsoli, nederlegde. Daarna werd hem eene zending naar Duitschland toevertrouwd, waarschijnlijk om aldaar het erkennen van het koningrijk italië te bevorderen. Na het aftreden van het ministérie Batazzi in December 1868 werd hij onder zeer moeyelpke omstandigheden als eerste minister het hoofd van een nieuw kabinet. Met kracht zocht hy de staatkunde van Cavour te handhaven, maar sterke inspanning des geestes bragt hem in Maart 1863 tot eene onherstelbare krankzinnigheid. Hy overleed te Quarto bij Genua den lsten Augustus 1866.

Farm noemt men in Engeland eene gehuurde hoeve met hare gronden en gebouwen. Men meent, dat die naam afkomstig is van het Angelsaksische woord femme of feorme, dat levensmiddelen beteekent; immers de pachters betaalden aanvankelijk de verschuldigde huur in voortbrengselen van den bodem, — eerst na de 12de eeuw in geld. Aan den pachter en ook wel aan den landbouwer in het algemeen geeft men den naam van farmer. in Amerika is deze een landbouwer, die zelf eigenaar is van den grond, dien hij bebouwt.

Farmings-island is de naam van een eiland, dat ten noorden van de Sandwicheilanden in de Stille Zee gelegen is op 40° 49' N. B. en 159° 20' W. L. van Greenwich. Het is den 8sten Februarij 1861 eene bezitting der Britsche kroon verklaard.

Farnabe (Thomas) of Famabius, een Engelsch taalkundige, geboren te Londen in 1575, studeerde te Oxford, voegde zich in Spanje bij de orde der Jezuieten, die hij echter weldra verliet, vergezelde Francis Drake en John Hawkins in 1595 op hunne reizen, diende in de Nederlanden als soldaat, zwierf onder een aangenomen naam overal rond, en vestigde zich eindelijk te Martock in het graafschap Somerset, alwaar hy eene Latijnsche school stichtte. in 1636 betrok hij een klein landgoed bij Londen. Beschuldigd van deelneming aan een opstand ten gunste van Karel i, werd hij in de gevangenis geworpen en overleed aldaar den 12den Junij 1647. Men heeft van hem goede uitgaven van onderscheidene Latijnsche schrijvers.

Farnese is de naam van een vorstelijk italiaansch geslacht, waarvan reeds melding gemaakt wordt in het midden der 13<ie eeuw. Het evenzoo genoemde kasteel ligt ten zuiden van het meer van Bolsena. Dit geslacht schonk aan de Kerk en aan de Florentijnsche Republiek onderscheidene dappere krijgslieden. Tot deze behoorde Piéiro Farnese, aanvoerder van het Florentijnsche leger tegen Pisa, en overleden in 1363. De grootheid van dit geslacht dagteekent vooral van Alessandro Farnese, die onder den naam van Paulus iii den Pauselyken zetel beklom. Deze verhief zijn onechten zoon, Piétro imigi, tot hertog van Castro en Ponciglione en in 1545 tot hertog van Parma en Piacenza. De gewelddadigheid en de losbandige levenswijs van Piétro imigi veroorzaakten eene zamenzwering van onderscheidene edelen, die gesteund werden door Ferrante Qtonzaga, stadhouder van Karel V te Milaan. De hertog werd het slagtoffer dier zamenspanning op den lOden September 1547, en G-onzaga nam in naam des Keizers Piacenza in bezit. — Toorts vermelden wij Ottavio Fmnese, een zoon van Piétro imigi en geboren in 1520.

Bij den dood zijns vaders bevond hij zich bij Paulus iii te Perugia. Wél betoonde Parma zich bereid om hem te ontvangen, doch hij was te zwak om Piacenza aan te tasten, zoodat hij met Gonzaga eene overeenkomst moest sluiten. Paus Julius III herstelde hem in het bezit van laatstgenoemd gebied en benoemde hem zelfs tot gonfalonière (vaandeldrager) der Kerk, doch door een verbond, hetwelk hij sloot met Hendrik II van Frankrijk, haalde hij zich het ongenoegen op den hals van den Paus en van den Keizer. Na verloop van 2 jaar echter werd de goede verstandhouding hersteld. Zijne gemalin Margaretha van Parma bewerkte zijne verzoening met het Huis van Oostenrijk, waarna hij gedurende 30 jaar een ongestoorden vrede genoot, en in 1585 overleed. — Hij werd opgevolgd door zijn oudsten zoon Alessandro Farnese, geboren in 1546. Deze, voor de krijgsdienst opgevoed, streed onder het opperbevel van zijn oom don Jan van Oostenrijk in 1574 bij Lepanto tegen de Turken en volgde daarna als luitenant-generaal zijne moeder naar de Nederlanden, waar hij den 31sten Januarij 1578 bij Gemblours de zegepraal op de Geuzen hielp bevechten. Hij werd vervolgens de opvolger van don Jan als landvoogd der Nederlandsche gewesten, bekleedde die betrekking gedurende 7 jaar, behaalde daarin eene reeks van roemrijke overwinningen, en onderscheidde zich door schranderheid en moed, vooral bij de belegering van Oudenaarde en bij die van Antwerpen. Hij werd ridder van het Gulden Vlies, doch diep krenkte hem het mislukken van de expeditie der Armada, waarna ook zijne aanslagen op Bergen-op-Zoom en Tholen schipbreuk leden.

Philips II riep hem dientengevolge naar Spanje, en na zijn terugkeer in de Nederlanden werd hij belast met het opperbevel over de troepen, bestemd om bijstand te bieden aan de R. Katholieken in Frankrijk. Aldaar noodzaakte hij Hendrik IV om het beleg van Parijs op te breken. Hij kreeg echter weinig ondersteuning, zoodat hij voor de overmagt van dien Vorst de wijk moest nemen. Nadat hij bij Caudebec een schot in den arm ontvangen had, begaf hij zich naar Spa ter herstelling zijner gezondheid, daarna naar Brussel, en eindelijk naar Utrecht, waar hij — volgens veler vermoeden ten gevolge van vergif, hem op last van Philips II toegediend — den 3den December 1592 overleed. Hij was tevens een sluw staatsman, die den band verscheurde, welke de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden vereenigde. Ook verzekert men, dat hij Balthazar Gerards heeft aangespoord om prins Willem I te vermoorden. — Hij werd opgevolgd door zijn oudsten zoon Ranuzio I Farnese, geboren in 1569 en overleden in 1622.

Deze was een ruw, somber en hebzuchtig vorst. De adel was teregt misnoegd over zijn bestuur, maar hij maakte daarvan gebruik , om de hoofden der aanzienlijkste geslachten van eene zamenzwering te betichten, hen op het schavot te brengen en hunne goederen zich toe te eigenen (1612). — Zijn zoon en opvolger Odoardo Farnese, geboren den 23sten April 1612 en overleden den 12den September 1646, bezat groote talenten en onderscheidde zich door zijne welsprekendheid, maar vooral door hoogmoed en eigenliefde. Hartstogtelijk beminde hij de krijgsdienst, hoewel zijne zwaarlijvigheid hem hiervoor weinig geschiktheid verleende. Hij voerde oorlog tegen paus Urbanus VIl, omdat deze beslag gelegd had op het hertogdom Castro. — De laatste afstammelingen van dit geslacht, namelijk Ranuzio II, Francesco en Antonio (overleden den 20sten Januarij 1731), verdienen naauwelijks eene vermelding. Na den dood van laatstgenoemde verviel liet hertogdom Panna aan don Carlos, den zoon van Philippus II van Spanje en van Elizabeth Farnese (zie onder Parma).

De naam Farnese staat in verband met beroemde kunstgewrochten. Het paleis Farnese, door Paulus III reeds vóór het aanvaarden der Pauselijke waardigheid naar het ontwerp van Antonio da Sangallo gesticht, vormt een gelijkzijdig vierkant aan het Farnese-plein te Rome. Het werd voltood door Michele Angelo en Giacomo della Porta. Het behoort tot de fraaiste paleizen te Rome. Na het uitsterven van het geslacht Farnese verviel het aan Karel III, koning van Napels, en in 1861 werd het betrokken door den verjaagden vorst Frans II.

De antieke beelden, weleer de roem van dit paleis, bevinden zich thans meestal in het muséum te Napels. Hoogst merkwaardig is de gaanderij met de fresco's van Annibale Caracci, het belangrijkste kunstwerk van dezen beroemden schilder, voorstellingen bevattende van den triomf van Bacchus en Ariadne, van de offerande van Pan, van Aurora en Cephalus, van de schaking van Ganymédes, van Luna en Endymion enz. — Voorts heeft men de Farnesina, eene fraaie, door Peruzzi ten behoeve van Agostino Chigi gebouwde villa in Trastevere, desgelijks het eigendom van den voormaligeii Koning van Napels. Zij is bovenal beroemd door de fresco’s van Rafaël. Aan het gewelf der groote zaal aanschouwt men de geschiedenis van Psyche, en in eene andere zaal eene Galathéa, door Tritons en Nymphen omstuwd. Voorts heeft men er fresco’s van Peruzzi, del Piombo en Sodoma, alsmede een uitmuntenden met krijt geteekenden kop van Michele Angelo. — De Farnesische tuinen op den Palatijnschen heuvel, waar zich weleer de paleizen van Tiberius, Caligula en de Flaviussen verhieven, zijn eenige jaren geleden door Napoleon III aangekocht, — en de overleden Keizer heeft er merkwaardige opgravingen laten doen.

Onder de vroeger vermelde antieke beelden, afkomstig van het geslacht Farnese, maar sedert 1786 in het muséum te Napels geplaatst, heeft men er 2, die nog altijd den naam dragen van den voormaligen bezitter. Men vindt er namelijk in de eerste plaats den Stier van Farnese, eene reusachtige groep in marmer, het werk van Apollonins en van Tauriscus van Tralies in Klein-Azië, kunstenaars, die vermoedelijk tot de school van Rhodus behoorden en in de 3de eeuw vóór Chr. leefden. Zij stelt voor, hoe Zethus en Amphion eene zekere Dirce wegens mishandeling, hunne moeder aangedaan, aan de horens van een wilden stier binden. Reeds Plinius maakt er gewag van, dat deze groep naar Rome werd overgebragt, waar zij eerst de boekerij van Asinius Pollio en vervolgens de baden van Caracalla versierde. In 1546 werd zij teruggevonden en hersteld. Het andere kunstgewrocht, desgelijks bij de baden van Caracalla opgedolven, is de Hercules van Farnese, een reusachtig marmeren standbeeld, door Glycon naar een gewrocht van Lysippus vervaardigd. Het geeft de voorstelling van een vermoeiden held, die, op den knods geleund, een oogenblik uitrust; zijn spieren en aderen zijn nog gezwollen en het ter aarde geneigd gelaat vertoont eene uitdrukking van droefgeestigheid. De ééne hand rust op den rug en houdt een appel der Hesperiden omvat.

< >